In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Tekstdoelen (schrijfdoelen)
en tekstsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Welk tekstdoel heeft de afbeelding van de vorige slide?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Tot welke tekstsoort behoort de tekst op de vorige slide?
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Het affiche op de vorige slide heeft als tekstdoel
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Tot welke tekstsoort behoort de tekst op de vorige slide?
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Video
Welk tekstdoel heeft de tekst van de vorige slide?
A
activeren
B
informeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Tot welk schrijfdoel behoort de tekst op de vorige slide?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 16 - Quizvraag
Tot welke tekstsoort behoort een roman?
A
amuserende tekst
B
activerende tekst
C
informatieve tekst
D
betogende tekst
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Tot welke tekstsoort behoort een krantenartikel?
A
Betogende tekst
B
amuserende tekst
C
betogende tekst
D
informatieve tekst
Slide 19 - Quizvraag
Het
Nieuwsbericht
Slide 20 - Tekstslide
Lesdoelen
- Je weet wat een nieuwsbericht is. - Je weet uit welke elementen een nieuwsbericht bestaat.
Slide 21 - Tekstslide
Wat is een nieuwsbericht?
A
een tekst over een gebeurtenis
B
een tekst met iemands mening
C
een tekst met een instructie
D
een tekst met reclame
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het doel van een nieuwsbericht?
A
overhalen om iets te doen of kopen
B
informeren over een gebeurtenis
C
amuseren
D
overhalen om je mening te veranderen
Slide 23 - Quizvraag
Kenmerken Nieuwsbericht
Het is een informatieve tekst
Het gaat over een actuele gebeurtenis
Het is neutraal geformuleerd
Vaak staat er een plaatsnaam aan het begin
Onder de titel staat vaak de naam van het persbureau of aanduidingen als 'door onze correspondent' (of de naam van de journalist)
Slide 24 - Tekstslide
5 w-vragen en 1 h-vraag
▪ Wie: over wie gaat het nieuwsbericht?
▪ Wat: wat is er precies gebeurd?
▪ Waar: op welke plek is het gebeurd?
▪ Wanneer: op welke datum is het nieuwsfeit gebeurd of gaat er iets gebeuren?
▪ Waarom: waarom is het gebeurd?
▪ Hoe: hoe is het gebeurd?
Slide 25 - Tekstslide
Opbouw van het nieuwsbericht
Belangrijkste informatie:
5 w vragen + 1 h vraag
(sowieso: wie, wanneer, wat, waar)
Minder belangrijke informatie:
(eventueel 'hoe' en 'waarom' vraag)
Minst belangrijke informatie:
(achtergrond informatie)
Slide 26 - Tekstslide
Opbouw nieuwsbericht
Titel
Naam persbureau, 'door onze correspondent', of naam journalist
inleiding: (5 w vragen + 1 h vraag)
kern
afsluiting
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld nieuwsbericht
Slide 28 - Tekstslide
Welke kenmerken
van een nieuwsbericht
herken je?
Slide 29 - Tekstslide
Lees tekst 1 en 2 op pagina 59
timer
7:00
Slide 30 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
Buren slaan alarm wegens konijn
B
Veroordeling wegens verwaarlozing konijn
C
Konijn krijgt long-ontsteking door kou
D
Konijnenbezitter krijgt boete van 300 euro
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van tekst 2?
A
archeologische vondst van 2 miljoen jaar oude resten van ‘gedomesticeerd' watje
B
Oerman bleek natte krant
C
De homo domesticus stond in contact met zijn emoties
D
In Tanzania leefden manachtigen
Slide 32 - Quizvraag
Welke kenmerken van een nieuwsbericht zijn op tekst 1 van toepassing?
A
treffende titel
B
5 w vragen + 1 h vraag
C
'omgekeerde piramide' opbouw
D
naam van het persbureau
Slide 33 - Quizvraag
Door welke kenmerken lijkt tekst 2 op een nieuwsbericht?
A
persbureau / naam journalist
B
treffende titel
C
5 w vragen + 1 h vraag
D
'omgekeerde piramide' vorm
Slide 34 - Quizvraag
Waaruit maak je op dat je tekst 2 niet serieus moet opvatten (fake news)?
A
onzinnig karakter
B
de term 'grothoudelijke' taken
C
uit DNA kun je niet afleiden dat iemand gedomesticeerd was/is
D
De bron: De Speld
Slide 35 - Quizvraag
www.socrative.com
Student login >> kamer VINCKEN8571
0 = helemaal mee oneens
4 = helemaal mee eens
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Video
Slide 38 - Video
Dus:
geloof niet alles wat je leest. Wees kritisch!
Slide 39 - Tekstslide
Welke woorden horen bij 'subjectief'?
A
bevooroordeeld, feitelijk, gekleurd
B
feitelijk, vooringenomen, zakelijk
C
gekleurd, partijdig, persoonlijk
D
vooringenomen, bevooroordeeld, neutraal
Slide 40 - Quizvraag
Welke termen horen bij 'objectief'?
A
neutraal, feitelijk, persoonlijk
B
bevooroordeeld, onpartijdig, zakelijk
C
gekleurd, onpartijdig, feitelijk
D
neutraal, zakelijk, onpartijdig
Slide 41 - Quizvraag
Objectief of subjectief?
De les begint om 8.20 uur.
De docent heeft een LessonUp gemaakt over de lesstof.
De docent legt erg goed uit.
De uitleg duurt twintig minuten.
Het is een interessante uitleg.
Het huiswerk staat op het bord.
Slide 42 - Tekstslide
Het
Nieuwsbericht
Slide 43 - Tekstslide
Kritisch lezen
Stel jezelf tijdens het lezen kritische vragen en maak onderscheid tussen:
objectieve informatie (feit; geen mening >> neutraal)
subjectieve informatie (mening >> niet neutraal)
Slide 44 - Tekstslide
Welke informatie wordt er veelal gebruikt in een betoog?
A
objectieve informatie
B
subjectieve informatie
C
zowel objectieve als subjectieve informatie
D
allebei niet
Slide 45 - Quizvraag
Welke informatie wordt er voornamelijk verwerkt in een nieuwsbericht?
A
objectieve informatie
B
subjectieve informatie
C
zowel objectieve als subjectieve informatie
D
allebei niet
Slide 46 - Quizvraag
Eens of oneens?
Objectieve informatie is altijd betrouwbaar,
subjectieve informatie nooit.
Slide 47 - Tekstslide
Framing
'Als een schrijver feitelijke informatie niet neutraal presenteert, maar door zijn woordkeus probeert de lezer een bepaalde interpretatie van de feiten op te dringen.'
Bijvoorbeeld: 'Barbaren richten ravage aan in Rome' (krantenkop over Feyenoordsupporters)
Slide 48 - Tekstslide
Lees tekst 4 & 5 (pagina 61)
timer
5:00
Slide 49 - Tekstslide
Welk(e) feit(en) (objectieve informatie) vind je terug in alinea 2 van beide teksten?
A
De recordpoging werd op woensdag gedaan (de dag voor GWRD)
B
De race gaat bergafwaarts
C
het resultaat
D
zowel A,B als C
Slide 50 - Quizvraag
Tekst 5 is een voorbeeld van framing. Wat wil de schrijver hiermee bereiken?