In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
4Mdgs - Vrijdag 12 februari
Slide 1 - Tekstslide
Deze les:
Herhalingsquiz
Slide 2 - Tekstslide
Toets H7
Midden-Oosten
Leren:
Paragraaf 7.1 t/m 7.4
Tijdlijn H7, informatieboek blz. 148 en 149
Begrippenlijst, informatieboek blz. 166 en 167
Personen, informatieboek blz. 167
Lessonup
Werkboek Intro H7 opdr. 1 t/m 3
Werkboek §7.1 opdr. 2, 4, 7, 9, 10 en 11
Werkboek §7.2 opdr. 2, 3, 6, 8 en 10
Werkboek §7.3 opdr. 1 t/m 8
Werkboek §7.4 opdr. 2, 3, 5 t/m 12
Donderdag 25 februari - 3e uur
Vrijdag 26 februari - 5e uur
Slide 3 - Tekstslide
Sleep de tijdvakken in de juiste volgorde:
20.000 v.C. tot 3000 v.C.
1500 tot 1600
500 tot 1000
1700 tot 1800
1800 - 1900
1600 tot 1700
Regenten en vorsten
Ontdekkers en hervormers
Pruiken en revoluties
Burgers en stoommachines
Jagers en boeren
Monniken en ridders
Slide 4 - Sleepvraag
Hoe heet de overgang van jagers-verzamelaars naar boeren?
A
Landbouwovergang
B
Akkerrevolutie
C
Landbouwrevolutie
D
Akkerovergang
Slide 5 - Quizvraag
Is dit een afbeelding van vóór of na de landbouwrevolutie?
A
Vóór de landbouw revolutie
B
Na de landbouwrevolutie
Slide 6 - Quizvraag
In welk gebied ontstond de landbouwrevolutie?
A
De vruchtbare halvem aan
B
Europa
C
Azie
D
De vruchtbare cirkel
Slide 7 - Quizvraag
Bij welke bestuursvorm is er een klein groepje die de macht heeft?
A
Aristocratie
B
Tirannie
C
Democratie
D
Monarchie
Slide 8 - Quizvraag
Zeus
Hera
Poseidon
Athene
Aphrodite
Slide 9 - Sleepvraag
Volgens de legende werd Rome gesticht door twee broers. Wie waren dat?
A
Viktor en Rolf
B
Romulus en Remus
C
Asterix en Obelix
D
Romulus en Ceasar
Slide 10 - Quizvraag
Welk begrip? "Een rijk dat bestaat uit een oorspronkelijke staat en een verzameling onderworpen staten."
A
Proletariër
B
Princeps
C
Wereldrijk
D
Forum
Slide 11 - Quizvraag
Tijdens welke periode was het Romeinse Rijk een keizerrijk?
A
753 v.C. tot 500 v.C.
B
500 v.C. tot 27 v.C.
C
27 v.C. tot 476 n.C.
D
12 mei 1991 n.C. tot 16 april 2020 n.C.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is NIET goed over het Romeinse leger?
A
De Romeinse soldaten waren goed getraind.
B
Het Romeinse leger voert tactisch oorlog.
C
De vrouwen van de Romeinse soldaten ging mee.
D
Veroverde volken werden tot slaaf gemaakt.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een goed voorbeeld van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.
Slide 14 - Quizvraag
Krijgen bescherming van de heer
Het systeem van heren en horigen op een domein
vaak gemaakt van steen
de eigenaar van een domein
de grond en boerderijen van de heer
het domein
het hofstelsel
Het huis van de heer
de heer
horigen
Maak de goede combinaties
Slide 15 - Sleepvraag
Wat is de beste omschrijving van het begrip ‘geestelijken’? Kies het juiste antwoord.
A
mensen die in God geloven
B
mensen die iedere week naar de kerk gaan
C
mensen die in dienst zijn van de kerk
D
mensen die voor andere mensen bidden
Slide 16 - Quizvraag
Om verschillende redenen was Filips II niet populair in de Nederlanden. Welke reden hoort er niet bij?
A
Filips II verminderde de politieke invloed van de Nederlandse edelen.
B
Filips II sprak alleen Frans, terwijl de Nederlandse edelen alleen Spaans spraken.
C
Filips II voerde vele oorlogen, waardoor er steeds meer belasting moest worden betaald.
D
Filips II vervolgde de calvinisten heel streng.
Slide 17 - Quizvraag
Wat vroegen de edelen in het Smeekschrift der edelen?
A
lagere belastingen
B
minder macht voor de stadhouder
C
protestanten minder streng vervolgen
D
minder macht voor Filips II
Slide 18 - Quizvraag
Wat is een standensamenleving?
A
Een samenleving vol gelijkheid
B
Een samenleving die verdeeld was in drie standen
C
Een samenleving die draaide om het geloof
D
Een samenleving die was verdeeld in twee standen
Slide 19 - Quizvraag
In welke volgorde volgen de standen?
A
Geestelijkheid-adel-boeren
B
Boeren-adel-geestelijkheid
C
Adel-boeren-geestelijkheid
D
Docenten-adel-leerlingen
Slide 20 - Quizvraag
Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
Een groep burgers maakt bekend dat zij zonder de eerste en tweede stand gaan vergaderen.
De Bastille wordt aangevallen: de Franse Revolutie is begonnen.
De derde stand wil dat ook edelen en geestelijken belasting gaan betalen.
De edelen en de geestelijken stemmen tegen en er verandert dus niets.
De koning roept een vergadering van de drie standen bij elkaar.
Slide 21 - Sleepvraag
Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.
Slide 22 - Quizvraag
In welk land begon de Industriële revolutie?
A
Frankrijk
B
Engeland
C
Nederland
D
Duitsland
Slide 23 - Quizvraag
De groei van het aantal stadsbewoners noemen we:
A
suburbanisatie
B
verdorpeling
C
formele sector
D
verstedelijking
Slide 24 - Quizvraag
Wat hoort niet bij de grondwetswijziging van 1848?
A
ministeriële verantwoordelijkheid
B
censuskiesrecht
C
Algemeen kiesrecht
D
De koning is onschendbaar
Slide 25 - Quizvraag
Ministeriële verantwoordelijkheid betekent:
A
Ministers kunnen niet vervolgd worden
B
Ministers zijn verantwoordelijk voor goed bestuur
C
Ministers hebben geen invloed
D
Ministers zijn verantwoordelijk voor de koning
Slide 26 - Quizvraag
Wat was geen doel van de Eerste Feministische Golf?
A
Toegang tot universiteiten.
B
Kiesrecht voor vrouwen.
C
Kinderopvang voor werkende vrouwen.
D
Toegang tot betaald werk.
Slide 27 - Quizvraag
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 28 - Quizvraag
Militarisme
Bondgenoot-schappen
Wapenwedloop
Nationalisme
Slide 29 - Sleepvraag
Tijdens de Eerste Wereldoorlog vochten de Centralen en de Geallieerden tegen elkaar.
Welke landen hoorden toen bij welk bondgenootschap?
Sleep de bondgenoten naar de juiste plek.
Geallieerden
Geallieerden
Geallieerden
Centralen
Centralen
Centralen
Slide 30 - Sleepvraag
➤Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde van vroeger naar later.
De oorlog is voorbij:
op 11 november 1918
Kroonprins Frans-Ferdinand wordt vermoord door Gavrilo Princip.
Rusland sluit een wapenstilstand met Duitsland.
De Verenigde Staten gaan meedoen met de oorlog.
De Eerste Wereldoorlog begint.
Slide 31 - Sleepvraag
Wat is een veelvolkerenstaat?
A
Een staat die is opgericht door meerdere volkeren.
B
Een staat waar veel volkeren werken.
C
Een staat waarin meerdere volkeren leven.
D
Een staat waar de koning woont.
Slide 32 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog had twee bondgenootschappen: de geallieerden en de asmogendheden.
Welk land hoorde bij welke kant? Eentje is al ingevuld.
Asmogendheden
Geallieerden
Slide 33 - Sleepvraag
Welk begrip past het beste bij de afbeelding?
A
Antisemitisme
B
Rassenleer
C
Dictatuur
D
Gelijkschakeling
Slide 34 - Quizvraag
Hieronder staan 4 kaarten van operaties in de Tweede Wereldoorlog. Klik op de kaartjes om ze groter te maken.
Zet ze in de juiste volgorde door de gele vakjes met de cijfertjes op de kaartjes te slepen. De 1 sleep je naar de eerste operatie, de 2 naar de tweede, etc.
1
2
3
4
Slide 35 - Sleepvraag
Welk land werd aangevallen door Duitsland bij Operatie Barbarossa?
A
De Sovjet Unie
B
Duitsland
C
Frankrijk
D
Engeland
Slide 36 - Quizvraag
Waar staat de naam D-Day voor?
A
Decision-Day
B
Decisive-Day
C
Difficult-Day
D
Dark-Day
Slide 37 - Quizvraag
Hoe worden deze veroveringen genoemd?
A
Von Schlieffenplan
B
Blitzkrieg
C
Operatie Market Garden
D
Operatie Barbarossa
Slide 38 - Quizvraag
Antisemitisme
Kristallnacht
Rassenleer
Slide 39 - Sleepvraag
De samenleving raakte verdeeld in groepen. Welk begrip past hier het beste bij?
A
Verzuiling
B
Groepering
C
Pacificatie
D
Nationalisme
Slide 40 - Quizvraag
De verzuiling leidde tot:
A
De indeling van de jeugd in meisjes- en jongensgroepen
B
De opdeling van de bevolking in gelovigen en niet-gelovigen
C
Veel onenigheid in het Nederland van na WO II
D
Een samenleving waarin het leven zich vooral binnen een groep afspeelde
Slide 41 - Quizvraag
Wat was geen doel van de Tweede Feministische Golf?
A
Gelijke verdeling huishouden.
B
Kiesrecht voor vrouwen.
C
Kinderopvang voor werkende vrouwen.
D
Anticonceptie gratis verkrijgbaar.
Slide 42 - Quizvraag
Wat is een bufferzone?
A
Gebied dat tussen 2 vijanden ligt om een oorlog te voorkomen
B
Een stuk land waar buffels lopen
C
Een soort wapen uit de koude oorlog
D
Het gebied dat de SU veroverde na WOII
Slide 43 - Quizvraag
Welke drie landen vallen onder de invloedssfeer van de Sovjet-Unie?
A
West-Duitsland, Polen, Hongarije
B
Oost-Duitsland, België en Tsjecho-Slowakije
C
Oost-Duitsland, Polen en Hongarije
D
Oost-Duitsland, West-Duitsland en Polen
Slide 44 - Quizvraag
Verenigde Naties
De Europese Unie
Sleep de vakjes naar de juiste plaatjes.
Werd opgericht in 1945
Werkt aan vrede en veiligheid
Werd opgericht door zes landen
Is opgericht om oorlog te voorkomen
EGKS
Werd opgericht om samen te werken
Slide 45 - Sleepvraag
Maak de juiste combinaties.
Christendom is de staatsgodsdienst
Veroveren in 1453 Constantinopel
Komt ten val in de 7e eeuw
Veroveren grootste deel van Spanje en Portugal
Het Osmaanse rijk
Het Perzische rijk
Het Arabische rijk
Het Byzantijnse rijk
Slide 46 - Sleepvraag
➤Zet de items in juiste volgorde
Arabieren veroveren het Perzische rijk en delen van het Byzantijnse rijk
Het Byzantijnse rijk komt aan zijn eind
Het Osmaanse rijk ontstaat
Het Osmaanse rijk verzwakt
De Islam ontstaat
Het Arabische rijk raakt verzwakt
Osmanen veroveren delen van Noord-Afrika en Midden-Oosten
Slide 47 - Sleepvraag
Hoeveel procent van de moslims is soenniet?
A
70%
B
80%
C
90%
D
95%
Slide 48 - Quizvraag
Welk land past bij het begrip zionisme?
A
India
B
Pakistan
C
Indonesië
D
Israël
Slide 49 - Quizvraag
Als in 1 zin het conflict tussen Israël en de Palestijnen uitgelegd moet worden. Welke van de onderste zinnen is dan het beste?
A
Israël wil de Palestijnen het land uit hebben om wraak te nemen voor de geschiedenis
B
De Palestijnen plegen allemaal aanslagen, waardoor Israël zichzelf moet beschermen
C
Israël onderdrukt de Palestijnen, waardoor de Palestijnen in protest gaan
D
Israël en de Palestijnen claimen beiden hetzelfde grondgebied als hun eigen grondgebied