Avoir

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Le  verbe  avoir (bron H)

C

Que va-t-on faire?

le verbe "avoir"!

mais c'est quoi ça?

Van

           

   

     Wat betekent "avoir"?

Vandaag oefenen we met het werkwoord "avoir".

Un verbe

Le verbe "avoir"!

Mais, c'est quoi ça? 

We gebruiken het werkwoord "avoir" echt heel vaak !

Wat betekenen de roodgekleurde woorden volgens jou ?

1   Chantal  a  une  belle auto.

2   Nous  avons  100.000  euros.  Super !

3   Eric  et Charles   ont    deux  T-shirts  blancs.

4   J' ai  la  grippe ... C'est horrible.

Het  zijn  allemaal  vormen  van  het  hele werkwoord "avoir".

Quel est l'objectif?

- jullie kunnen aan het eind van de les het werkwoord 'avoir' herkennen en vervoegen.

Eerst even in het Nederlands

Hoe vervoegen wij het werkwoord "hebben"?

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Encore une fois!

j' ai

Tu as

Il a

Elle a

(On a)

Encore une fois!

Nous avons

Vous avez

Ils ont

Elles ont

Eventjes oefenen...

Pratiquer

J'

Tu

Il / Elle

Nous

Vous

Ils / Elles

Ai

A

Ont

Avez

As

Avons

AVOIR ( = hebben)

Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Wat betekent "tu as"?

1. zij hebben
2. hij heeft
3. jij hebt
4. ik heb

Wat betekent "il a" ?

1. hij heeft
2. zij heeft
3. u heeft
4. zij hebben

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?

1. ils ont
2. elle a
3. vous avez
4. tu as

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?

1. ils ont
2. nous avons
3. j'ai
4. on a

Wat betekent "nous avons"?

1. ik heb
2. u heeft
3. wij hebben
4. zij hebben

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft

B. zij hebben

C.  men heeft

D.  jullie hebben

E. jij / je hebt

F. wij hebben

1.  nous  avons

2.  tu  as

3.  ils  ont

4.  on  a

5.  vous avez

6.  elle  a

Kun je het ook met zinnen?

Kies de juiste vervoeging: welke past in de zin?

Non, j'.... un frère

1. ai
2. a
3. as
4. ont

Nous ..... une voiture et un vélo

1. a
2. ont
3. avez
4. avons

Ils / Elles .... une grand-mère super!

1. avons
2. a
3. ont
4. avez

Vous ..... une grande chambre?

1. ai
2. avez
3. avons
4. as

Tu .... une sœur?

1. ont
2. a
3. as
4. avons

Il .... quinze ans

1. as
2. a
3. ai
4. avez

Tu ... quel âge?

1. as
2. es
3. avez
4. ont

La ville .... beaucoup de magasins

1. avons
2. a
3. est
4. ont

Jaques et Françoise .... trois pommes

1. ai
2. a
3. avons
4. ont

Le chat ... mal à la patte

1. ai
2. as
3. a
4. avons

Ça va bien?

Un petit examen

Savez -vous toutes les réponses?

Huiswerk (Les devoirs)

Maken: Chapitre 1, Bron H (à la page 48)

Bekijk ook de uitlegfilmpjes in Grandes Lignes online (bij bron H)

Merci d'avoir écouté!

Het rijtje van "avoir"