Kapitel 11 Freizeit und Freundschaft

Kapitel 11: Freizeit und Freundschaft
Kapitel 11 

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 11: Freizeit und Freundschaft
Kapitel 11 

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
  1. Wortschatz
  2. Lesen 
  3. Hören
  4. Grammatik
  5. Quizlet 

Slide 2 - Tekstslide

S. 54 Grammatik S. 12.2
1e naamval                   4e naamval
ik = ich                            mij = mich
jij = du                             jou = dich
hij = er                              hem = ihn
zij = sie                               haar = sie
wij = wir                                 ons = uns
jullie = ihr                     jullie = euch
zij = sie                          hen = sie
u = Sie                            u = Sie
12.2a. Onderwerp 1e naamval
Er geht ins Kino.
12.b. Wat is het 1e en 4e naamval.
Ich habe dich gesehen. 
1e naamval = ich 
4e naamval = dich


Slide 3 - Tekstslide

Ich habe euch gesehen
wat is het 4e naamval?
A
ich
B
euch

Slide 4 - Quizvraag

Ich sehe dich in der stadt
4e naamval?

A
ich
B
dich

Slide 5 - Quizvraag

Kennst du ihn gut?
1e en 4e naamval?
A
1e = ihn 4e = du
B
1e = du 4e= ihn

Slide 6 - Quizvraag

Wir brauchen es nicht mehr
4e naamval ?
A
wir
B
es

Slide 7 - Quizvraag

Haben Sie mich angerufen?
1e en 4e naamval
A
1e = Sie 4e = mich
B
1e= mich 4e = Sie

Slide 8 - Quizvraag

Du besuchst uns
A
du =1 uns = 4
B
du = 4 uns =1

Slide 9 - Quizvraag

S. 55 Signaalwoorden Aufgabe 12.3
Signaalwoorden leggen een verband tussen alinea's, zinnen of stukjes van zinnen. 
weiter = verder
bovendien = außerdem
dus = also 

Slide 10 - Tekstslide

S. 50 Lesen Aufgabe 10.1
Das sagen Schüler über Freundschaft.

1. Lees eerst de vraag.
2. Uit context begrijpen.
3. Antwoord op de vraag geven.

Slide 11 - Tekstslide

S. 51 Lesen Aufgabe 11.1
DJ - Agentur
Welk bericht past het beste bij de advertentie?
1. Lees eerst de vraag.
2. Uit context begrijpen.
3. Antwoord op de vraag geven.

Slide 12 - Tekstslide

S. 62 Grammatik Aufgabe 15.5
1e naamval = onderwerp; ich, du, er/sie/es, wir, ihr, Sie/sie
4e naamval = lijdend voorwerp; mich, dich, ihn, sie, uns, euch.
Stappenplan
1. Wat is de 1e naamval; ich, du, er/sie/es etc. 99% van de gevallen voorin de zin.


Slide 13 - Tekstslide

ich habe du/dich gesehen
A
du
B
dich

Slide 14 - Quizvraag

Sie kann ihn/er nicht leiden.
A
ihn
B
er

Slide 15 - Quizvraag

Er ruft ich/euch an
A
ich
B
euch

Slide 16 - Quizvraag

kennst du ihn/er?
A
du
B
ihn

Slide 17 - Quizvraag

Wir haben sie/ihr in der Disko gesehen.
A
sie
B
ihr

Slide 18 - Quizvraag

der Mann kennt wir / uns
A
wir
B
uns

Slide 19 - Quizvraag

Anna kennt du/dich nicht
A
du
B
dich

Slide 20 - Quizvraag

Rufen Sie ich/mich an
A
ich
B
mich

Slide 21 - Quizvraag

Voorzetsels met de 4e naamval
durch = door
ohne = zonder
für = voor
entlang = langs
gegen = tegen
um = om
bis = tot


Slide 22 - Tekstslide

Ich habe auch für dich eine Eintrittskarte.
Staat hier een voorzetsel in?

A
ja
B
nee

Slide 23 - Quizvraag

Lena macht sich Sorgen um (hem)
A
er
B
ihn

Slide 24 - Quizvraag

Hast du etwas (tegen ons)
A
gegen wir
B
gegen uns

Slide 25 - Quizvraag

Ist das (voor mij)?
A
für ich
B
für mich

Slide 26 - Quizvraag

Quizziz 
Wat heb je geleerd? Maak de test:

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Hausaufgaben 

12.3
10.1 + 11.1
15.5
18.2


Slide 29 - Tekstslide