3rd Period

Grammar revision
Present Simple
Past Simple
word order 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Grammar revision
Present Simple
Past Simple
word order 

Slide 1 - Tekstslide

Welcome to the final period
                                                               Tests

  • Grammar  + vocabulary + irregular verbs 
  • Listening                                                                  
  • Reading                                                                   
  • Speaking  Language village                            
  • Writing                                                                     
  • (3)
  • (2)
  • (2)
  • (2)
  • (2)
  •  PW
  •  SO
  •  SO
  •  MO
  •  SO

Slide 2 - Tekstslide

New grammar
Future simple
Some & any
Prepositions of place 

Slide 3 - Tekstslide

Reading

Slide 4 - Tekstslide

Speaking

Slide 5 - Tekstslide

Writing 

Slide 6 - Tekstslide

Present Simple, the basics
Present simple
De present simple word gebruikt in situaties die beschreven worden als: 
gewoontes, regelmaat en feiten.
I wash my clothes on Wednesdays (gewoonte)
I play football every Saturday (regelmaat)
Water boils at a 100 degrees Celsius  (feit
SHIT - regel
Bij persoonlijk voornaamwoorden 'He' 'She' 'It' komt er een 's' achter het werkwoord. 

Slide 7 - Tekstslide

Past simple, the basics
Past simple
de past simple gebruik bij situaties die in het verleden gebeurd zijn en afgelopen. 
I played a board game yesterday.
He looked sad this morning.
They went to the cinema this weekend.
Vragen en ontkenningen
Bij vragen in de Past simple gebruik je 'did' vooraan de zin.
Did he go to school?
Let op:
Als het werkwoord 'was' of  'were' is, dan zet je dat vooraan de zin.
were you at school this morning?

Slide 8 - Tekstslide

Word order, the basics
woordvolgorde
de woordvolgorde staat in het Engels vast:
Wie__Doet__Wat/Wie__Waar__Wanneer.
Adverbs of frequency
Deze woorden geven aan hoevaak iets gebeurd:
Always, sometimes, never, often, seldom.

Slide 9 - Tekstslide

Future simple, the basics
Future continuous
Je kunt de present continuous gebruiken als je praat over de toekomst.
dit doe je bij: vaste afspraken, activiteiten in de nabije toekomst.

I am playing football this weekend.
We are having a party this Saturday.
Vragen en ontkenningen
Bij vragen: zet de vorm van "to be" vooraan de zin.
Are you doing anything tomorrow?
Bij ontkenningen: Zet "not" achter de vorm van "to be".
I am not doing anything tomorrow.

Slide 10 - Tekstslide

Some & any
Some & any
Some: positieve/bevestigende zinnen
I have some money.

Any: negatieve/ontkennende zinnen en vraagzinnen
I don't have any money.
Do you have any money?
uitzonderingen
Some: als je ergens om vraagt en 'Ja' als antwoord verwacht of een aanbod doet.
Can I have some water, please?
Would you like some tea?

Any: bij 'never', 'hardly', 'without'
He never has any time.
She passed the test without making any mistakes.

Slide 11 - Tekstslide

Prepositions of place
Prepositions
prepositions zijn voorzetsels. Zoals je in het Nederlands weleens gehoord hebt over het 'vogelkooitje' of de 'kast'
Deze woorden beschrijven de positie van iets of iemand:
in, under, on, at, next to, behind, between, in front of, 
On, in, at.
At:  (namen van)gebouwen en huisnummers.
In: afgesloten ruimtes, steden, wegen, landen en grote gebieden.
On: oppervlaktes

Slide 12 - Tekstslide

This man ............... to work 
We .................. you to be our friend.
Bob and I..............shopping.
Lilly.............an icecream.
The metro...............straight to Rotterdam.

want

wants

go

cycles

goes

Slide 13 - Sleepvraag

Slide 14 - Video

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video