Kruisingen

Thema 3       BS 3 Kruisingen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Thema 3       BS 3 Kruisingen

Slide 1 - Tekstslide

Thema 3       Erfelijkheid 
Boek, laptop en etui op tafel. 
Leerdoel voor deze les noteren
Aan de slag 20 minuten stil werken
Instructie 20 minuten
Aan de slag 30 minuten fluisterend overleg
timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

Begintaak (herhaling v/d lesstof: bs 1 en 2)
Thema Erfelijkheid
Noteer jouw antwoorden op de volgende vragen in notability:
1)   Hoeveel chromosomen heeft een mens?
2)  Waar bestaat een chromosoom uit?
3)  Wat is een gen?
4)  Hoe komt een mens aan alle genenparen?
5)  Welke geslachtschromosomen heeft een jongen?
6)  Welke geslachtschromosomen heeft een meisje?

Slide 3 - Tekstslide

Check je eigen antwoorden:
1)   De mens heeft 46 chromosomen.
2)  Een chromosoom bestaat uit DNA?
3)  Een gen is een stukje DNA dat zorgt voor één bepaalde eigenschap?
4)  Elk genenpaar wordt gevormd door één gen afkomstig van je moeder en één gen afkomstig van je vader.
5)  De geslachtschromosomen van een jongen zijn een X en een Y-chromosoom.
6)  De geslachtschromosomen van een meisje zijn twee X-chromosomen.

Slide 4 - Tekstslide

Thema erfelijkheid
Basisstof 3 en 4

KRUISINGEN: 
* Dominant en recessieve overerving
* Intermediaire overerving
* Stambomen

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan kruisingen
1. Welke fenotypen?
(Bedenk welke fenotypen ouders hebben)
2. Welke genotypen? 
(Bedenk welke genotypen ouders hebben)
3. Welke allelen?
(Bedenkt welke allelen in de geslachtscellen van ouders voorkomen)

Slide 6 - Tekstslide

4. Welke genotypen en fenotypen nakomeling (F1)?
( Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben d.m.v. kruisingsschema) 
Let op: Hoofdletter vooraan
Indien nodig:
5. Welke genotypen en fenotypen hebben nakomeling (F2)?
( Stel vast welk genotype en fenotype de nakomelingen hebben d.m.v. kruisingsschema)

Slide 7 - Tekstslide

Kruisingen
Bij geslachtgelijke voortplanting:
genen van vader en moeder worden gekruist
Er ontstaan nieuwe genotypen/fenotypen bij de nakomelingen



Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Kruisingen
Het gen voor de kleur zwart is dominant 
---> A 
Het gen voor de kleur rood is recessief 
---> a

Genotypen:                                          Fenotype:
AA = homozygoot dominant       (zwart)
Aa = heterozygoot                           (zwart)
aa = homozygoot recessief        (rood)

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld kruising
AA   x   aa

Slide 11 - Tekstslide

Uitwerking kruising
Noteer eerst de P -generatie:                                  AA  x  aa

Welke geslachtscellen worden gemaakt?            A         a
De nakomelingen in de F1:                                                           Aa

Kans op Zwart in de F1 --->  Aa = 100 %
Kans op Rood in de F1 --->   aa = 0%

Slide 12 - Tekstslide

De jongen uit de F1 planten zich onderling voort...

Kruising van de F1:        Aa       x      Aa
Geslachtscellen:        A of a         A of a

Kruisingsschema:                A               a
                                                 AA            Aa
                                                Aa             aa



Slide 13 - Tekstslide

Compleet uitgewerkte kruising

P:                                        AA                           aa

Geslachtscellen:                                          a

F1:                                                        Aa

           

Doorkruisen:                 Aa             x               Aa

Geslachtscellen:      A of                         A of a


F2:  zie kruisingsschema  


Slide 14 - Tekstslide

Genotype in de F2:

AA = 25 %
Aa = 50 %
aa = 25 %





Verhouding v/d genotypen = 
AA:Aa:aa = 1:2:1

Fenotype in de F2:

De kans op Roodbont = 25%
De kans op Zwartbont = 75%






Verhouding v/d fenotypen =
Zwartbont : roodbont = 3:1

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Intermediaire kruising

Slide 17 - Tekstslide

Intermediaire kruising
Beide genen zijn even sterk. Geen dominant gen.
Onder de nakomelingen bevinden zich 'mengvormen' van de genotypen.

Slide 18 - Tekstslide

Uitwerking kruising
P:          AzAz  x AwAw

F1:                 AzAw      (100 %)                         
          AzAw   x    AzAw


F2:   AzAz  = 25 %     (zwart)
         AzAw = 50 %     (grijs)
         AwAw = 25 %    (wit)

Slide 19 - Tekstslide

2 gelijke allelen (genen) voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Dominant
D
Recessief

Slide 20 - Quizvraag

Als uit een rode en een witte plant, roze planten ontstaan, dan is de overerving?
A
intermediair
B
recessief
C
homozygoot
D
heterozygoot

Slide 21 - Quizvraag

Aa is
A
Homozygoot recessief
B
Homozygoot Dominant
C
Heterozygoot
D
Heterozygoot Dominant

Slide 22 - Quizvraag

AA is
A
homozygoot recessief
B
homozygoot dominant
C
heterozygoot

Slide 23 - Quizvraag

aa is:
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 24 - Quizvraag

Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant

Slide 25 - Quizvraag

Een recessieve eigenschap is een:
A
Eigenschap die snel tot uiting komt
B
Eigenschap die tot uiting komt als hij homozygoot voorkomt
C
Eigenschap die tot uiting komt als hij heterozygoot voorkomt

Slide 26 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a).
Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit (aa) konijn.
Hoe groot is de kans op witte konijntjes (aa)?
A
100%
B
75%
C
50%
D
0%

Slide 27 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart (A) dominant over wit (a). Een homozygoot zwart konijn (AA) wordt enkele malen gekruist met een wit konijn (aa).
Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 28 - Quizvraag

De konijnen in de F1 hebben allemaal genotype Aa.
De konijntjes planten zich onderling voor. Werk de kruising uit.

Slide 29 - Open vraag

Uit de kruising komt:
A a
A AA Aa
a Aa aa
Wat is de verhouding in de genotypen? En wat in de fenotypen?

Slide 30 - Open vraag

Stambomen

  • Lees de opgave goed: wat is dominant en wat is recessief?
  • noteer eerst de genotypen die je al weet
  • Vul nu de overige genotypen in

Slide 31 - Tekstslide

Stambomen 

Slide 32 - Tekstslide


Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 33 - Quizvraag

De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap.
Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.

Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot.

Slide 34 - Quizvraag

Thalassemie is een zeer ernstige bloedziekte die het gevolg is van afwijkende rode bloedcellen. De ziekte wordt veroorzaakt door een recessief gen. Iemand die heterozygoot is voor dit gen, wordt een drager genoemd. Een drager heeft meestal voldoende gezonde rode bloedcellen en heeft de ziekte in een minder ernstige vorm.

Rob en Monica zijn allebei drager van thalassemie.
Hoe groot is de kans dat een kind van Rob en Monica de ernstige vorm van thalassemie heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 35 - Quizvraag


Uit de resultaten van één bepaalde kruising is met zekerheid af te leiden, dat het gen voor korte haren dominant is.

Welke kruising is dit?
A
kruising 1 x 2
B
kruising 3 x 4
C
kruising 5 x 6

Slide 36 - Quizvraag

Bij een runderras is de vachtkleur rood of wit of rood-wit gevlekt. De vachtkleur is een erfelijke eigenschap.
Als een homozygoot rood rund wordt gekruist met een homozygoot wit rund zijn alle nakomelingen rood-wit gevlekt. Het fenotype van deze nakomelingen wordt intermediair genoemd.

Twee rood-wit gevlekte runderen worden met elkaar gekruist. Hoe groot is de kans op een witte nakomeling bij deze kruising?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 37 - Quizvraag

Aan de slag
Boek, laptop en etui op tafel. 
Leerdoel voor deze les noteren

Aan de slag 30 minuten fluisterend overleg
timer
30:00

Slide 38 - Tekstslide