Sociale ongelijkheid

Sociale ongelijkheid
Verhouding
"De betekenis die een samenleving geeft aan de verschillen tussen mensen"
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Sociale ongelijkheid
Verhouding
"De betekenis die een samenleving geeft aan de verschillen tussen mensen"

Slide 1 - Tekstslide

Iedereen in de samenleving is gelijk/heeft dezelfde kansen
Eens
Oneens

Slide 2 - Poll

Sociale ongelijkheid
Als er op basis van de verschillen tussen mensen, onderscheid gemaakt wordt tussen mensen, is er sprake van sociale ongelijkheid, het verschil doet er blijkbaar toe. Het verschil heeft consequenties voor hun waardering en behandeling

Slide 3 - Tekstslide

Sociale ongelijkheid
Kernconcept: 
een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al dan niet aangeboren kenmerken, consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie en die leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.

Slide 4 - Tekstslide

Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid ontstaat bij een ongelijke verdeling van 'hulpbronnen'

  1. Economische hulpbronnen: geld en bezit
  2. Sociale hulpbronnen: contacten met mensen
  3. Symbolische hulpbronnen: status en aanzien
  4. Politieke hulpbronnen: macht en gezag

Slide 5 - Tekstslide

Sleep de soort sociale ongelijkheid naar de juiste afbeelding.
ongelijke verdeling van sociale hulpbronnen
ongelijke verdeling van symbolische hulpbronnen
ongelijke verdeling van economische hulpbronnen
ongelijke verdeling van politieke hulpbronnen

Slide 6 - Sleepvraag

Noteer zoveel mogelijk verschillende beroepen

Slide 7 - Woordweb

Maatschappelijke ladder
We kunnen groepen mensen van elkaar onderscheiden met ongeveer dezelfde maatschappelijke positie

De verdeling van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid bestaat = sociale stratificatie

Slide 8 - Tekstslide

Maatschappelijke ladder
Maak zelf een maatschappelijke ladder waarin sociale stratificatie naar voren komt en gebruik daarin minstens 15 beroepen.

Waar plaats jij jezelf op deze ladder?


Slide 9 - Tekstslide

Wat weet je nog van sociale ongelijkheid?

Slide 10 - Woordweb

Maatschappelijke ladder
De plek die je inneemt op de maatschappelijke ladder staat niet vast. Dit noemen we sociale mobiliteit. 

2 vormen van sociale mobiliteit
  • Positietoewijzing (persoon heeft er zelf geen invloed op)
  • Positieverwerving (via eigen bijdrage)

Slide 11 - Tekstslide

Ellie gaat als eerste van haar familie naar de universiteit. Is hier sprake van sociale mobiliteit?
A
Nee, het gaat hier niet om sociale mobiliteit.
B
Ja, via het proces van positietoewijzing.
C
Ja, via het proces van positieverwerving
D
Ja, via het proces van positietoewijzing en positieverwerving

Slide 12 - Quizvraag

Welke verschillen tussen mensen zijn van invloed op de waardering en behandeling die mensen krijgen?

Slide 13 - Open vraag

Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid ontstaat bij een ongelijke verdeling van 'hulpbronnen'

  1. Economische hulpbronnen: geld en bezit
  2. Sociale hulpbronnen: contacten met mensen
  3. Symbolische hulpbronnen: status en aanzien
  4. Politieke hulpbronnen: macht en gezag

Slide 14 - Tekstslide

2

Slide 15 - Video

Sociale mobiliteit
Sociale mobiliteit is niet vanzelfsprekend. Stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder is niet in elke samenleving even makkelijk:

Gesloten samenleving: nauwelijks sprake van sociale mobiliteit
Open samenleving: mensen hebben meer kansen om sociaal mobiel te zijn

Slide 16 - Tekstslide

De verzorgingsstaat
Sociale ongelijkheid ontstaat door socialisatie doordat er betekenis wordt gegeven aan de verschillen tussen mensen: het zijn van advocaat is meer waard dan het zijn van een docent.

De verzorgingsstaat is erop gericht om sociale ongelijkheid tegen te gaan. Het is een voorbeeld van een institutie: een geheel van geschreven en ongeschreven regels om gedrag te reguleren of te beperken.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link

Op welke manier dringt de verzorgingsstaat sociale ongelijkheid terug?

Slide 19 - Open vraag

De verzorgingsstaat
Maak opdracht 5 van paragraaf 2.1

Slide 20 - Tekstslide

02:00
In welke hulpbron blijkt bij femicide een verschil te zitten tussen mannen en vrouwen?
A
Economische hulpbron
B
Sociale hulpbron
C
Symbolische hulpbron
D
Politieke hulpbron

Slide 21 - Quizvraag

06:05
Waarom zou de overheid een geschikte manier zijn om dit probleem aan te pakken?

Slide 22 - Woordweb

De vloer op
Er wordt gezegd dat iemands kapitaal van invloed is op de kansen die mensen later hebben.

Economisch kapitaal (geld en bezit)
Sociaal kapitaal (connecties en netwerken)
Cultureel kapitaal (kennis, houdingen en smaak)

Laat met een rollenspel concreet zien hoe dat in zijn werk gaat.

Slide 23 - Tekstslide

De vloer op
Vorm een groep van 3 à 4 leerlingen

Bedenk een scène waarbij jullie laten zien hoe kapitaal een rol kan spelen bij:
  • een sollicitatiegesprek
  • een oudergesprek met een basisschoolleraar
  • een bezoek aan de huisarts
  • bij een zelfgekozen situatie

Schrijf een bijpassend script en verdeel de rollen. 

Slide 24 - Tekstslide

Wie of wat heeft macht/symboliseert macht volgens jou?

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Video

Macht en gezag
Macht: het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te vergroten. 

Er zijn 4 bronnen van macht:
  1. Affectief (op basis van gevoel en emoties; familie)
  2. Cognitief (op basis van kennis; experts)
  3. Economisch (op basis van bezit van geld of schaarse goederen)
  4. Politiek (invloed van politieke machtsdragers)

Gezag: macht die als legitiem wordt beschouwd. Macht wordt als rechtvaardig en passend  gezien voor de actor met macht. Anderen accepteren vrijwillig de macht van de actor. 

Slide 27 - Tekstslide

De overheid heeft veel macht op basis van:
A
Affectieve machtsbronnen
B
Cognitieve machtsbronnen
C
Economische machtsbronnen
D
Politieke machtsbronnen

Slide 28 - Quizvraag

De Nederlandse overheid heeft gezag
A
Eens
B
Oneens

Slide 29 - Quizvraag

Waaruit blijkt dat de Nederlandse overheid gezag heeft? Noem een voorbeeld

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Video

Waarom is het zo belangrijk dat de overheid macht én gezag heeft?

Slide 32 - Open vraag

Macht
Formele macht
  • Macht die iemand heeft op grond van zijn positie én welke is vastgelegd in regels.

Informele macht
  • Macht die iemand heeft op basis van uitstraling, kennis of charisma en welke niet is vastgelegd. 

Slide 33 - Tekstslide

Macht
Formele of informele macht?

Slide 34 - Tekstslide

Een docent heeft...
A
Formele macht
B
Informele macht

Slide 35 - Quizvraag

Wanneer iemand je kan dwingen om iets te doen omdat hun macht is vastgelegd in een reglement, spreken we van...
A
Formele macht
B
Informele macht

Slide 36 - Quizvraag

Wat klopt niet?
A
Macht kun je op formele en informele basis hebben
B
Macht gaat niet altijd gepaard met geweld
C
Vrienden hebben ook een vorm van macht
D
Macht is altijd vastgelegd in de wet

Slide 37 - Quizvraag

Het dilemma van collectieve actie
Collectieve goederen = producten of diensten in het algemeen belang; non-exclusief.

Om collectieve goederen tot stand te kunnen brengen, is collectieve actie nodig. Dit is niet vanzelfsprekend, omdat mensen hun gedrag niet alleen laten bepalen door wat goed is voor de groep of de samenleving.

Actoren die niet bijdragen maar wel profiteren van collectieve goederen zijn free-riders


Slide 38 - Tekstslide

Het dilemma van collectieve actie
  1. Beschrijf hoe je het dilemma van collectieve actie herkent in de tekst.
  2. Waarom is Shell een freerider? 
  3.  Welk formeel machtsmiddel kan de overheid inzetten om Shell tot betaling te dwingen?
  4. Waarom kun je stellen dat Shell hier beschikt over macht? Betrek een element uit de definitie van het kernconcept. Welke machtsbron zet Shell in?
  5. Beargumenteer wie hier de meeste macht heeft. Shell of de overheid? Hebben ze hier formele of informele macht?

Slide 39 - Tekstslide