Les 30/03/2022 1C

Grammatica zinsdelen H4 les 2
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen H4 les 2

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek
Leg je huiswerk (het werkblad) op de hoek van je tafel

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken
- Herhaling theorie 
- Nieuwe theorie 
- Werken aan de opdracht

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk: werkblad 

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling onderwerp
Twee manieren om het onderwerp te vinden:

  1. Wie/Wat + persoonsvorm?
    Morgen ga ik op vakantie naar Spanje. -> Wie gaat?
    OW = ik 
  2. Verandering van getal. 
    De klas heeft morgen een toets. -> De klassen hebben morgen een toets.
    OW = de klas 

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm + de andere werkwoorden. 

Als de woordjes te of aan het vóór het werkwoord staan, horen die woordjes bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Tekstslide

Herhaling werkwoordelijk gezegde
1. Ik schenk je graag nog een glas in. 
  • WG: schenk in 

2. Vier van de zes soorten mensapen worden met uitsterven bedreigd.
  • WG: worden bedreigd 

3. Hij zag heel erg op tegen het tentamen.
  • WG: zag op 

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking 

Hij stelde haar van het nieuws op de hoogte.
  • WG: stelde op de hoogte 

Slide 9 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat 'overkomt' of 'ondergaat'.

Het lijdend voorwerp is de persoon die iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'

Slide 10 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde 
Stel de vraag Wie/Wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp

Tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel 

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld lijdend voorwerp
Vanwege het slechte weer hebben we het tuinfeest uitgesteld. 

  • PV: hebben
  • OW: we
  • WG: hebben uitgesteld 
  • Vraag: Wat hebben we uitgesteld?
  • Antwoord: het tuinfeest -> lv = tuinfeest
  • Vanwege / het slechte weer / hebben / we / het tuinfeest / uitgesteld.

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen
1. We gaan in de klas het interview bekijken. 
2.  Vrienden uit Italië hebben voor hem een zelfgemaakte pizza meegebracht.

Schrijf op van elke zin:
De persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijke gezegde & lijdend voorwerp. Zet ook streepjes tussen de zinsdelen.

Slide 13 - Tekstslide

We gaan in de klas het interview bekijken.

  • PV: gaan
  • OW: we
  • WG: gaan bekijken
  • LV: het interview 
  • We / gaan / in de klas / het interview / bekijken.

Slide 14 - Tekstslide

Vrienden uit Italië hebben voor hem een zelfgemaakte pizza meegebracht

  • PV: hebben
  • OW: vrienden uit Italië
  • WG: hebben meegebracht
  • LV: een zelfgemaakte pizza 
  • Vrienden uit Italië / hebben / voor hem / een zelfgemaakte pizza / meegebracht

Slide 15 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 1 blz 118
Hoe? Zelfstandig en stil 
Tijd? 10 minuten 
Wanneer? Het is huiswerk voor 6 april. 
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop 
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek

Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag 6 april moet opdracht 1 blz 118 af zijn.

Schrijf dit op in je plenda.

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoordspelling les 2

Slide 18 - Tekstslide

10 minuten stil lezen
Leg je huiswerk (opdr 1 en 2 blz 126-127) open op de hoek van je tafel. 

Slide 19 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

- Wat weet je nog?
- Huiswerk bespreken 
- Herhaling theorie
- Werken aan de opdracht 

Slide 20 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord hoort bij het werkwoordelijk gezegde
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Welke werkwoorden (of een vorm ervan)
staan altijd bij het voltooid deelwoord?

Slide 22 - Woordweb

Op welke letter eindigt het voltooid
deelwoord van zwakke werkwoorden?

Slide 23 - Woordweb

Op welke letters eindigen vaak het voltooid
deelwoord van sterkte werkwoorden?

Slide 24 - Woordweb

Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling aan de gang is
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Huiswerk: opdracht 1 en 2 blz 126

Slide 26 - Tekstslide

Het voltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond. Het maakt meestal deel uit van het gezegde. 
Er staat dan altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij. 

  • Tijdens de vakantie heeft Julia bij een boerderij gekampeerd.
  • Vorige jaar is Farid naar Marokko gevlogen
  • Op het scoutingkamp worden veel activiteiten georganiseerd.

Slide 27 - Tekstslide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord 
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en
  • Wij hebben heerlijk couscous gegeten.
  • De intercity is om 15.05 uur op station Amersfoort aangekomen.

Slide 28 - Tekstslide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t. De juiste letter bepaald je met het 't (e)x-foksch(aa)p. Kijk naar de letter die in infinitief voor de uitgang -en staat:
  • Verwaarlozen -> pvvt: verwaarloosde -> Marijke heeft haar konijn verwaarloosd. 
  • Klaverjassen -> klaverjaste -> Guido heeft zaterdagavond geklaverjast. 

Slide 29 - Tekstslide

Het onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is.
 
  • Boas reist zeilend de wereld over.
  • Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus. 

Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d
  • Lopen + d = lopend 
  • Juichen + d = juichend 

Slide 30 - Tekstslide

Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 3 en 4 blz 127
Hoe? Zelfstandig en stil 
Tijd? 10 minuten 
Wanneer? Het is huiswerk voor 6 april. 
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop 
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek

Slide 31 - Tekstslide

Afsluiting
Schrijf 3 zinnen op. 

1 zin met een voltooid deelwoord met een zwak werkwoord.

1 zin met een voltooid deelwoord met een sterk werkwoord.

1 zin met een onvoltooid deelwoord.

Slide 32 - Tekstslide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag 6 april moet opdracht 3 en 4 blz 127 af zijn.

Schrijf dit op in je plenda.

Slide 33 - Tekstslide