Bridging the Gap review

BRIDGING the GAP
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

BRIDGING the GAP

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brugklas 1
1.personal pronouns
2.possessive pronouns
3.articles (the, an, a)
4.to be and to have

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar: personal pronouns
Dit zijn de verschillende personen in het Engels.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personal pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar personen
- I, you, he, she, it, we, they, me, him, her, us, them



Let op!
"ik" wordt in het Engels ALTIJD met een hoofdletter geschreven.
Why do I have to do the dishes?
I
you
he
she
    it
  we
  they
  me
  him
  her
   us
 them
Ik
jij
hij
ze
  het 
  wij
   zij
  mij
  hem
  haar
  ons
  hun

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Link

Deze slide heeft geen instructies

POSSESSIVE PRONOUNS 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive Pronouns
Als het van iemand is

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive Pronouns
My birthday
His birthday is after mine.
Your dog
Is that dog yours?
His CDs
Those CDs are his.
Her money
The money is all hers.
Its legs
Difference between its and it's
Our laptop
You can borrow ours.
Their friends
They introduced some friends of theirs.

Slide 8 - Tekstslide

We use the first row with possessive pronouns at the beginning of a noun phrase.
We use the second row without a noun following:
That is my coat. (coat is a noun)
That coat is mine. (no noun following)
The meaning is similar, but the words that follow (or don't) are different

Slide 9 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regel: a of an


A: als het volgende woord begint met een medeklinker klank: a ship, a cat, a house, a university

An: als het volgende woord begint met een klinker klank: an animal, an hour, an umbrella

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Link

Deze slide heeft geen instructies

To be or not to be?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple : to be
to be = werkwoord (verb)
to be = ben/zijn

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'

Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


To Have
Hebben

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

"to have" = hebben
I
have
Ik heb
you
have
jij hebt
he/she/it
has
hij/zij/ het heeft
we
have
wij hebben
you
have
jullie hebben
they 
have
zij hebben

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Object Pronouns

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Object pronouns = voorwerpsvorm
  stel de vraag :wie (het onderwerp)                                       doet wat ?
    - wat is dan de object pronoun

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies