Unidad 3
1 / 33
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Zet de juiste vertalingen bij elkaar
La familia
Los parientes
La madre
El padre
El hijo
La hija
De familie
De familieleden
De moeder
De vader
De dochter
De zoon
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
¿Qué hora es?
Hoe zeg je...?
Het is één uur.
Hoe zeg je...?
Het is één uur.
A
Son la una.
B
Es la una.
C
Es la una hora.
D
Son la una hora
Slide 10 - Quizvraag
¿Qúe hora es? Es la....
A
Uno y quince
B
Una y cuarto
C
Uno y cuatro
D
Una y quince
Slide 11 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
es la nueve en punto
B
son las nueve en punto
C
es la nuevo en punto
D
son las nueve
Slide 12 - Quizvraag
¿Qué hora es?
A
Son las once y treinta
B
Son las diez y veintisiete
C
Son las once menos media
D
Son las once y media
Slide 13 - Quizvraag
¿Qué hora es?
(kwart over negen)
(kwart over negen)
A
Son las nueve y cuarto.
B
Son las tres y media.
C
Son las dos y cuarto
D
Son las seis y media.
Slide 14 - Quizvraag
¿Qué hora es?
(half 2) > 1:30
(half 2) > 1:30
A
son las dos y media
B
son las una y media
C
es las una y media
D
es la una y media
Slide 15 - Quizvraag
¿Qué hora es?
Het is half 2
Het is half 2
Slide 16 - Open vraag
¿Qué hora es?
Het is 12:50
Het is 12:50
Slide 17 - Open vraag
¿Qué hora es?
Het is 14:45 (in de middag)
Het is 14:45 (in de middag)
Slide 18 - Open vraag
Je hebt nu gehad hoe je jezelf kunt voorstellen. Schrijf nu een stukje over jezelf in hele zinnen Spaans: begroet, naam, leeftijd, woonplek, afkomst, 2 karakter eigenschappen, 2 uiterlijk kenmerken.
Slide 19 - Open vraag
Familia Madrigal
Maribel
Mirabel
Isabela
Luisa
Pepa
Félix
Dolores
Camilo
Antonio
Julieta
Agustín
Bruno
Alma
Pedro
Papá
Tío
Tía
Mamá
Hermana
Prima
Primito
Primo
Tío
Abuela
Hermana
Abuelo
Slide 20 - Sleepvraag
¿Qué es un pronombre posesivo?
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
A
Geeft aan VAN wie iets/iemand is.
B
Geeft aan VOOR wie iets/iemand is.
C
Geeft aan MET wie iets/iemand is.
D
Geeft aan WAAR iets/iemand is.
Slide 21 - Quizvraag
Welke zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het enkelvoud?
A
si, se, so
B
mis, sis, tis
C
mi, tu, su
D
yo, tu, usted
Slide 22 - Quizvraag
Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij welke betekenis?
mijn
jouw
zijn/haar/uw
ons/onze
jullie
hun/uw (mv)
Mi/mis
vuestro/-a
vuestros/-as
vuestros/-as
nuestro/-a
nuestros/-as
nuestros/-as
Tu/tus
Su/sus
Su/sus
Slide 23 - Sleepvraag
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in
1. ¿Dónde viven ...................... padres?
(Waar wonen haar ouders?)
1. ¿Dónde viven ...................... padres?
(Waar wonen haar ouders?)
A
su
B
sus
Slide 24 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
¿Él es ................ amigo? (mijn)
¿Él es ................ amigo? (mijn)
A
mi
B
mías
C
míos
D
Nuestros
Slide 25 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
Kies het juiste woord:
Yo vivo con _______ (mijn) tíos.
Kies het juiste woord:
Yo vivo con _______ (mijn) tíos.
A
mi
B
sus
C
su
D
mis
Slide 26 - Quizvraag
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in
(Ons) ...... familia es grande.
(Ons) ...... familia es grande.
A
Nuestra
B
Mis
C
Mi
D
Nuestros
Slide 27 - Quizvraag
Welk bezittelijk voornaamwoord hoort er op de plek in de zin?
_____ (hun) padres son colombianos.
_____ (hun) padres son colombianos.
A
Vuestros
B
Su
C
Sus
D
Nuestros
Slide 28 - Quizvraag
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in
1. ¿Dónde vive______abuela? (hun)
1. ¿Dónde vive______abuela? (hun)
A
su
B
sus
Slide 29 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
¿Ellas son ...........(jullie) amigas?
¿Ellas son ...........(jullie) amigas?
A
Vuestras
B
Vuestros
C
Nuestras
D
Nuestros
Slide 30 - Quizvraag
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in
¿Estás contento con ______ (jouw) regalo?
¿Estás contento con ______ (jouw) regalo?
A
tu
B
tus
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Tekstslide
0
