Basisstof 4

• Biologie
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Goedemiddag

Planning

1. Herhalingsquiz

2. Basisstof 4

3. Zelfstandig werken

Wat betekent homeostase?

1. Instandhouden van een dynamisch evenwicht in het inwendig milieu van een organisme
2. Als je iets in balans brengt
3. Als je ervoor zorg dat je weer opwarmt als je het koud hebt.
4. Een regelkring

Een regelkring is

1. Overleg in een kring waarbij er iets geregeld moet worden
2. Proces in het lichaam waarbij de norm gehandhaafd wordt
3. Iets in mijn lichaam
4. Homeostase

Wat is de omschrijving van negatieve terugkoppeling?

1. Reactie/Proces om te streven naar homeostase
2. Reactie/Proces om homeostase te vermijden
3. Reactie/Proces om homeostase te omzeilen
4. Reactie/Proces om homeostase te activeren

Wat behoort tot het inwendige milieu?

Waar bevinden zich de schakelneuronen

1. In het Perifere zenuwstelsel
2. In het Centrale zenuwstelsel

Wat wordt er geregeld door het Animale Zenuwstelsel?

1. Bewuste reacties
2. Onbewuste reacties
3. Reflexen
4. Alle mogelijke reacties

Je hartfrequentie wordt gereguleerd door het Vegetatieve zenuwstelsel

1. Juist
2. Onjuist

Hoe noemen we de zintuigcellen die prikkels opvangen?

1. Effectoren
2. Conductoren
3. Receptoren
4. Gliacellen

Gliacellen ondersteunen de neuronen. Wat kunnen gliacellen wel dat de meeste neuronen niet kunnen?

1. Gliacellen kunnen zelf voedsel aanmaken
2. Gliacellen kunnen zich delen
3. Gliacellen kunnen zelfstandig verplaatsen
4. Gliacellen kunnen prikkels opvangen

Wat is de juiste volgorde die impulsen afleggen?

1. Schakelneuronen - sensorische neuronen - motorische neuronen
2. Motorische neuronen - schakelneuronen - sensorische neuronen
3. Sensorische neuronen - schakelneuronen - motorische neuronen
4. Motorische neuronen - sensorische neuronen - schakelneuronen

Waar bestaat de grijze stof uit die zich de buitenkant van de hersenen bevindt?

1. Cellichamen en schakelneuronen
2. Schakelneuronen en axonen
3. Cellichamen en axonen
4. Cellichamen, schakelneuronen en axonen

In welk onderdeel worden de impulsen van de linkerhelft van het lichaam naar de rechterhersenhelft geleid?

1. In de hersenstam
2. In het ruggenmerg
3. In de kleine hersenen
4. In de verlengde merg

Basisstof 4: 

Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Reflexen

Een reflex is een vaste, onbewuste (automatische) reactie (van spieren) op een bepaalde prikkel.

Bijvoorbeeld:

De pupilreflex is een vaste reactie van de spieren in het straalvormig lichaam op een te grote hoeveelheid licht.

Reflex (en reflexboog)

Reflexboog

= de weg die de impulsen afleggen bij een reflex.

Bewuste reactie:

• Via de hersenen
• Denk je bij na
• Doe je bewust/extra
• Kan heel snel gaan, maar je hebt er over nagedacht.
  

Reflex:

• NIET via de hersenen
• Denk je NIET bij na
• Doe je onbewust
• Is altijd dezelfde snelle reactie
• Beschermt je lichaam en voorkomt schade
  

Practicum opdracht 3 in je boek

Bladzijde 67

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel

• Je autonome zenuwstelsel wordt niet beïnvloed door wat jij wil.
• Het werk samen met het hormoonstelsel.
• Regelt de werking van spieren en klieren.

Autonome (vegetatieve) zenuwstelsel

Autonome zenuwstelsel te verdelen in:

• Orthosympathisch: in actie
• Parasympatisch: in rust

Grensstreng

Dubbele innervatie bij organen

Binas tabel 88L

Innerveren

Organen zijn verbonden met zenuwen die de organen door impulsen kunnen beïnvloeden

Elk doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel --> dubbele innervatie

Maak de volgende opdrachten

Basisstof 4; 32 tot en met 37

Hoeveel neuronen heb je ongeveer?

1. 86 miljard
2. 50 miljard
3. 35 miljoen
4. 10 duizend

De impuls kan doorgegeven worden van neuron..

1. A naar B
2. B naar A
3. van A naar B en terug

Impulsoverdracht verloopt van het postsynaptisch neuron naar het presynaptisch neuron.

1. juist
2. onjuist

Een reflex is aangeboren

1. Juist
2. Onjuist

Een refleximpuls gaat niet via

1. het ruggemerg
2. de hersenstam
3. de hersenen
4. de hypofyse

Wat is een reflex?

1. Een vaste snelle reactie op een bepaald impuls
2. Een vaste snelle reactie op een bepaalde prikkel
3. Een afwisselende snelle reactie op een bepaalde prikkel
4. Een afwisselende trage reactie op een bepaalde impuls

Wat past bij het autonome zenuwstelsel?

1. Bewust
2. Onbewust
3. Willekeurig
4. Onwillekeurig

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte?

1. orthosympatisch-groter
2. orthosympatisch-kleiner
3. parasympatisch-groter
4. parasympatisch-kleiner

Een reflex verloopt automatisch.
Word je je bewust van een reflex?

1. Nee, want het gaat automatisch
2. Nee, nooit
3. Ja, direct
4. Ja, later