A Gefeliciteerd met je verjaardag. B Dankjewel.
A Wat wil je voor je verjaardag? B Ik wil geld.
A ik geef zaterdag een feest, kom je? B Ja graag.
A Met wie vier je oud en nieuw? B Ik vier het met familie.
A Wat heb je voor kerst gekregen? B Ik heb een laptop gekregen.
B Wat vind je leuk aan kerst? B Ik houd van de gezelligheid.