mavo 3 - chapitre 2 Grammaire C lijdend voorwerp

Bienvenue Mavo 3!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bienvenue Mavo 3!

Slide 1 - Tekstslide

PROGRAMME
Parler
Grammaire C
Aan het eind van de les:
- kan ik het lijdend voorwerp vinden en vervangen in een zin;

Slide 2 - Tekstslide

Grammaire C
Het lijdend voorwerp vervangen in een zin

  • le
  • la
  • les
  • l'
Je vais manger une pizza.
Je vais la manger.

J'ai acheté des nouvelles chaussures.
Je les ai acheté.

Slide 3 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

1. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. Onderstreep deze eventueel.
2. Door welk pronom personnel ga je het lijdend voorwerp vervangen? Le, la, les of l’?
3. Waar ga je de pronom personnel plaatsen?

Slide 4 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

1. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. 

Mon petit frère cherche son sac.
Il a acheté une bande dessinée, hier.
Ma soeur Milou regarde la télé. 

Slide 5 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

1. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. 

Mon petit frère cherche son sac.
Il a acheté une bande dessinée, hier.
Ma soeur Milou regarde la télé. 

Slide 6 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

1. Zoek het lijdend voorwerp in de zin. 

Mon petit frère cherche son sac.
Il a acheté une bande dessinée, hier.
Ma soeur Milou regarde la télé

Slide 7 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

2. Door welk pronom personnel ga je het lijdend voorwerp vervangen?

Mon petit frère cherche son sac.


le
la
les

Slide 8 - Tekstslide

Grammaire C
Je werkt altijd in drie stappen:

2. Door welk pronom personnel ga je het lijdend voorwerp vervangen?

Mon petit frère cherche son sac.


le
la
les

Slide 9 - Tekstslide

Grammaire C
3. Wat is de plaats van de pronom personnel in de zin?
- altijd vòòr de persoonsvorm!
- bij meerdere werkwoorden, voor het eerste werkwoord als ze allebei vervoegd zijn.
- als 1 van de 2 werkwoorden niet is vervoegd, komt deze voor het hele
werkwoord.


Mon petit frère cherche son sac.


le
la
les

Slide 10 - Tekstslide

Grammaire C
Mon petit frère cherche son sac.



le
la
les

Slide 11 - Tekstslide

Grammaire C
Mon petit frère cherche son sac.

Mon petit frère le cherche. 


le
la
les

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Il va prendre une photo?
A
il va
B
prendre
C
une photo

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Il va prendre une photo?
A
il va
B
prendre
C
une photo

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Quand est-ce qu'elle donne l'argent de poche?
A
quand est-ce que
B
elle donne
C
l'argent de poche

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Je vais donner des fleurs à ma mère.
A
je
B
vais donner
C
des fleurs
D
à ma mère

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Je vais vendre mes vêtements.
A
je
B
vais vendre
C
mes vêtements

Slide 17 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp door een pronom personnel.

Je donne un cadeau à ma copine.

Slide 18 - Open vraag

AU TRAVAIL
Werk aan het werkblad over grammaire C: het lijdend voorwerp

Maak opdracht 13b, 13c, 13d op blz. 55-56 van je werkboek

Slide 19 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Mon frère cherche son sac.

Slide 20 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Mon frère cherche son sac.

  • Door welk pronom personnel vervangen we het lijdend vw.?
Le / La / Les / L' ?
  • Wat is de plaats van de pronom personnel?

Slide 21 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Mon frère le cherche.

Slide 22 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Geef antwoord op onderstaande zin en vervang het lijdend vw.:

Tu vas acheter ce jean?

Slide 23 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Geef antwoord op onderstaande zin en vervang het lijdend vw.:

Tu vas acheter ce jean?
  • Welk pronom personnel?
  • Plaats in de zin?

Slide 24 - Tekstslide

Répétition
Grammaire C - lijdend voorwerp vervangen in een zin.

Geef antwoord op onderstaande zin en vervang het lijdend vw.:

Tu vas acheter ce jean?
- Oui, je vais l'acheter.

Slide 25 - Tekstslide

Les réponses
  1. Mon petit frère le cherche.
  2. Il l'a acheté, hier.
  3. Ma soeur Milou la regarde.
  4. Milou et ses amies les aiment.
  5. Miguel l'a rencontré au camping.
  6. Elle va les acheter, demain
  7. Je la connais bien!
  8. Je vais l'acheter pour mon petit frère. 

Slide 26 - Tekstslide

Les réponses
9. Vous l'aimez?
10. Je l'ai lu.

Slide 27 - Tekstslide

Au travail
Aan de slag

  • Grammaire C: maak opdracht 13, 14, 15 op blz. 55-57

  • Vocabulaire A: 1 leerstrategie naar keuze + de test (klik hier)
  • Vocabulaire B: 1 leerstrategie naar keuze + de test (klik hier)
  • Zinnen bron D: 1 leerstrategie naar keuze + de test (klik hier)

Slide 28 - Tekstslide

Les devoirs

Slide 29 - Tekstslide

Les devoirs

Slide 30 - Tekstslide

Les devoirs
Exercice 13d

1 Le monsieur a pris une photo. Tu veux la voir?
2 Qui est le garçon? Je ne le connais pas.
3 C’est notre ami Albert. Nous l’avons rencontré à Strasbourg.
4 Albert achète souvent des jeans. Il les aime beaucoup.
5 Il est très amoureux de Tania. Il la voit tous les jours.
6 Tu as d’autres photos? Non, je ne les ai pas encore fait imprimer.

Slide 31 - Tekstslide

Les devoirs
Exercice 14a
1 les      4 le
2 le        5 l’
3 les       6 la

Exercice 14b
1 Je la regarde.           4 Mon copain le déteste.
2 Nous l’avons vu.      5 Il l’a acheté.
3 Vous les aimez?      6 Ils vont la prendre, demain.



.

Slide 32 - Tekstslide

Les devoirs
Exercice 14c
1 Je la vois souvent.
2 Ils l’ont acheté.
3 Nous allons le visiter.
4 Tu les connais depuis deux ans.
5 Vous voulez le voir.
6 Les parents le donnent toujours.

Slide 33 - Tekstslide

Les devoirs
Exercice 14d
1 Ik zie haar vaak.
2 Zij hebben het/hem gekocht.
3 Wij gaan het/hem bezichtigen.
4 Jij kent ze al twee jaar.
5 Jullie willen het/hem zien.
6 De ouders geven het/hem altijd.


Slide 34 - Tekstslide