Monniken en ridders bc

Monniken en ridders abc
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Monniken en ridders abc

Slide 1 - Tekstslide

Bekeren
De Paus in Rome was het hoofd van de christelijke kerk. Hij benoemde monniken tot bisschoppen. Zij probeerden, samen met missionarissen gebieden christelijk te maken. Mensen bekeren tot het christendom heet kerstenen. Hoge heren hielpen hier vaak bij. Zij wilden laten zien hoe goed christen zij waren. Na het kerstenen konden dan meer gebieden bij het rijk komen.
Het was niet makkelijk om de Germaanse volkeren de bekeren. De Friezen en Saksen hadden hun eigen godsdienst. Missionarissen, als Willibrord en Bonifatius, lieten mensen dopen om hen te bekeren. Bonifatius werd hiervoor vermoord. Hij werd daarna heilig verklaard en martelaar. Zijn verhaal werd opgeschreven en veel doorverteld. Zo'n verhaal van een heilige heet een hagiografie. Met deze verhalen wilde de kerk nog meer gelovigen aantrekken.

Slide 2 - Tekstslide

De Franken
Rond 800 had de Frankische koning het laatste verzet tegen het christendom neergeslagen. Het gebied dat nu Nederland en Duitsland is, werd tot het christendom bekeerd.
De oude Germaanse cultuur verdween niet geheel. De christelijke kerk nam stukken ervan over. Feestdagen werden samengevoegd: Kerstmis en midwinterfeest.
Uitingen van de Germaanse godsdienst werden verboden. 

Slide 3 - Tekstslide

Geloof
Geloof in het dagelijkse leven was heel belangrijk. De priester vertelde wat er mocht van de Bijbel. In kerken werd Christus afgebeeld als machtige heerser of iemand in de hemel, met aan de andere kant de hel. Wie goed had geleefd ging naar de hemel, mensen met zonden naar de hel. 
Overal in Europa werden kloosters gesticht. Daar leefden monniken en nonnen. Zij leefden in armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Trouwen en kinderen krijgen mocht niet, zij waren 'getrouwd met God'. Het leven bestond uit bidden en werken.

Slide 4 - Tekstslide

Organisatie
Het aantal christenen groeide snel door een goede organisatie van de kerk. Het hele christelijke gebied was verdeeld in bisdommen met een eigen bisschop. Een bisdom was weer verdeeld in parochies. Dat was een dorp met een kerk en het gebied eromheen. Elke parochie had een priester die luisterde naar de bisschop, die op zijn beurt weer luisterde naar de paus.
Christenen hadden relieken in kerken liggen, bijv. stukje van het kruis van Jezus - deze hadden krachten en werden vereerd. 

Slide 5 - Tekstslide

Kloosters
Kloosters moesten bescheiden leven, maar waren vaak heel rijk door geschenken van vorsten en edelen. Ook gewone mensen gaven veel, om een plek in de hemel te verkrijgen. 
Belangrijk voor het kloosterleven was de kloosterregel van Benedictus van Nursia - je leven geven aan God en rijkdommen weggeven. 
Benedictus zelf had drie jaar in een grot gewoond en stichtte daarna een eigen klooster. Je beloofde armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Verder moest je 8 keer bidden en 'monnikenwerk' verrichten. 

Slide 6 - Tekstslide

Ontstaan van steden in Arabië
In Arabië leefden verschillende stammen als nomaden.
Handelaren trokken in grote groepen van plaats naar plaats. Samen reizen in een karavaan was het veiligste.
Op kruispunten van belangrijke handelswegen ontstonden kleine steden - Mekka en Medina. 

Slide 7 - Tekstslide

Mohammed
Eén van de karavaanhandelaren was Mohammed (ca. 570-632). Op zijn reizen kwam hij vele mensen tegen, ook Joden en christenen. Allemaal mensen die al in 1 god geloofden.
Arabieren geloofden in verschillende goden. Mohammed vond de godsdienst met 1 god beter. Hij begon het geloof te verkondigen aan de Arabieren - Er is 1 god - Allah.

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerpen
Mohammed was een profeet - boodschapper van God. Jezus was dit ook geweest, maar volgens Mohammed was hij niet de zoon van God en daarmee óók een god. Volgens Mohammed kon er maar 1 God zijn.
Mensen moesten God vereren en zich aan hem onderwerpen, verder niets.
Islam = onderwerping in het Arabisch.
Gelovigen worden moslims genoemd = zij die zich aan God onderwerpen.
In Mekka geloofden vele Mohammed niet. Hij werd weggejaagd naar Medina, waar hij wel steun kreeg. Vanaf dit punt, 622, gaat de Islam zich over de wereld verspreiden.

Slide 9 - Tekstslide

Uitbreiden
In de Koran staat dat iedere moslim moet strijden tegen ongeloof: Jihad. Dit kan in strijd zijn met jezelf, maar ook een oorlog.
Al vóór het ontstaan van de Islam waren de Arabieren hun gebied aan het uitbreiden. Arabië had weinig voedsel.
Mohammed breidt het gebied nog verder uit. 

De Moslims lieten Joden en christenen met rust. Daarom was er weinig verzet. Daarnaast geloofden ze in veel dezelfde zaken.
Moslims geloven dat je na de dood naar de zevende hemel gaat - het paradijs. God zelf woonde hier ook, samen met Abraham, Mozes en Jezus.

Veel verhalen uit de Bijbel en de Koran zijn hetzelfde. Het Jodendom, Christendom en Islam zijn drie godsdiensten rondom dezelfde ene God.

Slide 10 - Tekstslide

Bidden
De Islam was niet georganiseerd zoals in de kerk met priesters, bisschoppen en een paus. Er was een kalief - leider. Hij was de opvolger van Mohammed - een leider, maar geen profeet.
De kalief moest het Arabische rijk besturen en ervoor zorgen dat iedereen zich aan de islamitische wet, de sharia, hield.
De moskee was/is het gebouw waarin moslims, o.l.v., de imam bidden.
Ook kwamen er militairen, bestuurders en rechter bij elkaar om zaken te regelen. In het hele rijk bouwden de Arabieren moskeeën. In de belangrijkste steden, Bagdad en Damascus, waren dit enorme en indrukwekkende gebouwen.
Van buiten leken het kathedralen, met veel versiering, binnen was minder versiering te vinden.

Slide 11 - Tekstslide

Opdrachten
Maak opdracht 10, 13, 17, 18, 22, 30, 31 en 32 van Monniken en ridders

Slide 12 - Tekstslide