leren cse uitleg + quiz

PTA   -   SE   -   CSE

Hoe leer ik voor het theorie examen kunstvakken?
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Beeldende vormingCulturele en kunstzinnige vorming+1Middelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

PTA   -   SE   -   CSE

Hoe leer ik voor het theorie examen kunstvakken?

Slide 1 - Tekstslide

1) belangrijke verschillen : 

het verschil kennen tussen
toegepaste kunst
en autonome kunst
    (ontwerpers en kunstenaars)


Het grote verschil zit in het gebruik

Slide 2 - Tekstslide

Ontwerpers en kunstenaars ....

...zijn dus wel met dezelfde middelen en technieken bezig,

maar het DOEL kan verschillen:


  •  het staat op zichzelf =  autonome kunst = van binnen uit
  • het heeft een functie = toegepaste kunst = in opdracht

Slide 3 - Tekstslide

Ontwerpers
Ook wel een designer genoemd vind je in allerlei disciplines:

Industriele vormgeving
Grafische vormgeving

"Het ontwerpen van alles wat de mens gebruikt,
bekijkt en beluisterd"

Slide 4 - Tekstslide

toegepaste vormgeving
of  vrije (=autonome)kunst?

Slide 5 - Tekstslide

2) belangrijke verschillen : 
het verschil kennen tussen
aspecten 
- van de Voorstelling
- van de Vormgeving

"Wat hoort bij wat?"

Slide 6 - Tekstslide

Hoe kijk je naar een beeld?

Voorstelling =

mensen, dieren, voorwerpen die een verhaal vertellen

Vormgeving =

materiaal en techniek, beeldaspecten

Slide 7 - Tekstslide

Aspecten van de VOORSTELLING
Beschrijven wat er te zien is:                            

  • Wat is het? (2D / 3D)
  • Is het werk figuratief of abstract ?
  • Wat is de voorstelling, wat is er letterlijk te zien?
  • Wat is het onderwerp / thema?
                                                                       

Slide 8 - Tekstslide

Aspecten van de VOORSTELLING
tips die je kunnen helpen bij het beschrijven van de voorstelling:
- de zeggingskracht
Wat wil de maker overbrengen? 
Hoe komt het over?
Wat voor gevoel geeft het? 

-  beschrijf het beeld van top tot teen alsof je het aan iemand moet vertellen die het werk niet kan zien.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het? (2D / 3D)
Is het werk figuratief of abstract ?
Wat is de voorstelling, wat is er letterlijk te zien?
Wat is het onderwerp / thema?
even oefenen....
probeer voor jezelf te beantwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Aspecten van de VORMGEVING

  1. Compositie ( ordening)
  2. Kleur
  3. Vorm
  4. Licht
  5. Lijn
  6. Ruimte
  7. Textuur/Structuur

Slide 11 - Tekstslide

Beeldaspect COMPOSITIE
(wordt ook ordening genoemd)
grondlijnen

bewegings suggestie:
statisch / dynamisch
compositiesoorten:
driehoeks
centraal
diagonaal
a- / symmetrisch
overall
ritme / herhaling / patroon

Slide 12 - Tekstslide

Beeldaspect VORM
basisvormen: 2D / 3D

vormsoorten: 
open / gesloten
organisch / geometrisch
figuratief / abstract
symmetrisch / a-symmetrisch
positief / negatief
vorm door patroon / ritme


Slide 13 - Tekstslide

Beeldaspect KLEUR
kleurgebruik
primaire / secundaire kleuren
verzadigde kleuren / zuivere kleuren  
warm / koud contrast
licht / donker contrast
complementair kleurcontrast
signaalkleuren
kleurfamilie
kleurverloop
kleurhelderheid



Slide 14 - Tekstslide

Beeldaspect LICHT
lichtbron: 
natuurlijk / kunstmatig
licht / donker contrast
clair-obscur
lichtrichting / lichtval:
mee- / zij- / tegen- / strijklicht
schaduweffecten:
eigen- / slag- schaduw
glimlicht
silhouet


Slide 15 - Tekstslide

Beeldaspect LIJN

lijnsoorten
lijndikte
lijnvoeringen
lijngebruik / toepassing
lijnlichtingen
contourlijn

. . . . . .

Slide 16 - Tekstslide

Beeldaspect RUIMTE
ruimtesuggestie:
voorgrond / achtergrond
groot / klein
lijn- / atmosferisch perspectief
afsnijding
overlapping
plasticiteit
standpunt
warme kleuren vooraan, koele kleuren achteraan



Slide 17 - Tekstslide

Beeldaspect STRUCTUUR
TEXTUUR

structuur
Hoe is iets opgebouwd, 
Waar bestaat het uit?

textuur
Hoe voelt iets aan, 
Hoe ziet iets eruit?

2D-3D
plasticiteit 
stofuitdrukking


. . . . . .  

Slide 18 - Tekstslide

De hanterings- of werkwijze
Het gebruik van het materiaal en de techniek

  • Welk materiaal is gebruikt, 
  • Welke techniek en op welke manier is er toegepast? 
  • Wat is het effect van de gebruikte techniek op het totale beeld.

Slide 19 - Tekstslide

Aspecten van de VORMGEVING
Vincent van Gogh

Beschrijf het schilderij aan de hand van de 
beeldaspecten bij vormgeving:

Compositie
Kleur
Vorm
Licht
Lijn
Ruimte
Textuur/Structuur

Slide 20 - Tekstslide

tips voor een toets:
Als er staat ‘leg uit’, dan moet je ook echt iets uitleggen! Dat kan niet met een korte kreet, je zult moeten uitleggen wat je ziet en bedoeld en een bewering (+ uitleg) moeten doen.

- Voorstelling is echt iets anders dan vormgeving (veelgemaakte fout).

Voorstelling heeft niets te maken met de ‘beeldaspecten! Het gaat er om wat je ziet, wat stelt het voor, waar gaat het kunstwerk over.

- Vormgeving: bij vormgevingsvragen start je altijd je antwoord met een van de beeldende middelen(kleur, lijn, licht, vorm, ruimte, compositie), materiaal of techniek. Daarna geef je een uitleg.

Slide 21 - Tekstslide

nog een paar tips: 
 Geen antwoord geven op de vraag kun je voorkomen:

- Lees de vraag echt goed!

- Als er verbanden worden gevraagd tussen dit en dat, dan moet je niet alleen iets zeggen over dit, maar ook over dat!

- Bij een vergelijking of contrast noem je ook twee dingen om één antwoord te geven! Bij contrastvragen moet je altijd met 2 woorden antwoorden,

licht-donker, zwart-wit. Als het om twee afbeeldingen gaat; Noem ook de afbeelding waar het begrip bij hoort. Afb 6 licht - afb 7 donker

Slide 22 - Tekstslide

LET OP!

  • Een beeldend ASPECT is geen bewering!
  • Contrast betekent verschil, tegenstelling.
  • Uitleg: Als je iets uitlegt dan zorg je ervoor dat zelfs een blind persoon weet hoe het kunstwerk er uit ziet.
  • Niet méér antwoorden geven dan gevraagd (de rest wordt toch niet meegerekend). Kies de beste antwoorden.
  • Noemen wat je niet ziet, is meestal fout. Schrijf op wat er wél is te zien!


Slide 23 - Tekstslide

En dan nu ...... een korte theorie quiz!
( 20 vragen )
test je kennis !

Slide 24 - Tekstslide

Autonome kunst is:
A
Bruikbare kunst
B
Schilderijen
C
Kunst die op zichzelf staat
D
Beelden

Slide 25 - Quizvraag

Vormgeving betekent:
A
nadenken over een vorm
B
iets moois maken
C
iets een vorm geven
D
iets met kunst

Slide 26 - Quizvraag

Een stilleven is
A
Hoop dingen bij elkaar
B
Voorwerpen in een groep
C
Een verzameling levenloze voorwerpen
D
Een rommelige tafel

Slide 27 - Quizvraag

rood, geel en blauw noemen we
A
felle kleuren
B
primaire kleuren
C
basiskleuren
D
echte kleuren

Slide 28 - Quizvraag

paars is de mengkleur van
A
blauw en rood
B
geel en rood
C
blauw en geel
D
rood en zwart

Slide 29 - Quizvraag

Hier wordt de ruimte voornamelijk gesuggereerd door:
A
afsnijding
B
lijnperspectief
C
standpunt
D
atmosferisch perspectief

Slide 30 - Quizvraag

Structuur is
A
oppervlakte
B
opbouw of samenstelling
C
constructie
D
patroon

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een silhouet?
A
Schaduw die ontstaat bij tegenlicht
B
een zwarte vorm
C
Een angstaanjagende figuur
D
een zijaanzicht

Slide 32 - Quizvraag

Voorstelling is
A
Een toneelstuk
B
dat wat je ziet
C
een grapje
D
iemand voorstellen

Slide 33 - Quizvraag

Hiernaast is er sprake van:
A
Groot kleurcontrast
B
gebruik van keuren uit een kleurfamilie
C
gebruik van warme kleuren
D
grote tooncontrasten

Slide 34 - Quizvraag

Bij sterk tegenlicht is er sprake van...
A
Zijlicht
B
Een silhouet
C
Duidelijke details
D
Meelicht

Slide 35 - Quizvraag

wat is het doel van grafische vormgeving?
A
iets beschrijven
B
anderen iets vertellen
C
vermaak
D
ontwerpen

Slide 36 - Quizvraag

wat is het doel van een pictogram of een abstract teken?
A
direct zien wat er wordt bedoeld
B
sneller kunnen tekenen
C
snel kunnen lezen wat er wordt bedoeld
D
sneller de betekenis weergeven

Slide 37 - Quizvraag

De afbeelding links is een voorbeeld van
A
een studieblad onderzoekschets
B
een schilderij
C
een aquarel
D
een uitgewerkte tekening

Slide 38 - Quizvraag

In het schilderij hiernaast worden de volgende kleuren gebruikt
A
verhelderde kleuren
B
verdonkerde kleuren
C
zuivere kleuren
D
verhelderde en verdonkerde kleuren

Slide 39 - Quizvraag

Industriële vormgeving. Wat hoort hier niet bij?
A
3 dimensionaal
B
grote aantallen
C
gemaakt met machine
D
duur

Slide 40 - Quizvraag

Met contrast wordt .........................bedoeld.
A
Overeenkomst
B
Tegensteling

Slide 41 - Quizvraag

Typografie is
A
letterzetten
B
vormgeving van tekst en letters
C
illustreren
D
een cursieve letter

Slide 42 - Quizvraag

Moet je je begrippen nog een laatste keer echt even goed leren?
A
ja
B
nee
C
misschien

Slide 43 - Quizvraag