2019-I Tekst 1 en 2 Nooit meer niksdoen

Examentraining
Examentraining
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining
Examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1

In regels 20-21 wordt gesproken van “Het fenomeen”.

Wat wordt daarmee bedoeld? 

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1

fomo/niks willen missen

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2

Bij welke alinea begint deel 2?

Verklaringen voor fomo en de rol van sociale media daarin 

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2

alinea 3

(implicatie = consequentie, gevolg)

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 3

Bij welke alinea begint deel 3?

Beter leren omgaan met fomo en sociale media 

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3

Alinea 7 

Slide 7 - Tekstslide

“In het JWT-onderzoek gaf bijna twee derde van de ondervraagden aan op Facebook en Twitter aan imagebuilding te doen.” (regels 102-105)
Waartoe leidt volgens Sherry Turkle deze imagebuilding uiteindelijk?
A
competitiedrang en na-ijver
B
een identiteit die niet helemaal echt is
C
jaloers zijn op andermans leven
D
vervreemding van onszelf

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 4
Deze imagebuilding leidt uiteindelijk tot

D
vervreemding van onszelf

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 5 
 Hoe komt het dat we jaloers zijn op onze eigen online identiteit?
Baseer je antwoord op de alinea’s 4 en 5.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 5 
Onze eigen online identiteit is  het  opgepoetste/
ideale/versierde beeld van onszelf / is hoe we zouden willen zijn.

Let op spelling en grammatica

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 6
In tekst 1 wordt de vergelijking gemaakt met een kale kerstboom. Geef aan waar een ‘kale kerstboom’ symbool voor staat, volgens tekst 1.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6 

Een kale kerstboom staat symbool voor wie we echt/in de kern zijn / voor wie we zijn zonder versieringen.

Let op spelling en grammatica

Slide 13 - Tekstslide

7. We ontlenen volgens Brouwer waarde aan ons profiel op sociale netwerken: “Die waarde is echter van korte duur.” (regels 162-163), zegt hij.
Hoe komt het volgens Brouwer dat die waarde van korte duur is?
A
Er zijn te veel nieuwe evenementen.
B
Onze consumptiesnelheid is hoog.
C
Onze identiteit is lastig te versieren.
D
Sociale media zijn erg vluchtig.

Slide 14 - Quizvraag

Vraag 7
Hoe komt het dat die waarde van korte duur is?

Onze consumptiesnelheid is hoog

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 8 
Wat is volgens alinea 5 een positief gevolg en wat is een negatief gevolg
van deze voortdurende behoefte aan nieuwe versieringen?

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 8 
Een positief gevolg is: het is goed voor de economie / er wordt steeds meer geconsumeerd (en dat is goed voor de economie) --> 1 punt
 Een negatief gevolg is: wie niet meegaat in het steeds moeten
consumeren, hoort er niet meer bij / wordt een sociale outcast --> 1 punt
Let op spelling en grammatica

Slide 17 - Tekstslide

“‘Er is steeds meer informatie beschikbaar, maar tegelijkertijd zijn we steeds slechter geïnformeerd”. (regels 191-194)
9. Wat is volgens de tekst de belangrijkste oorzaak voor dit verschijnsel?
A
Concentratieproblemen leiden ertoe dat mensen niet goed meer lezen.
B
Doordat er zoveel nieuws op ons afkomt, nemen we het oppervlakkig tot ons.
C
Mensen hechten tegenwoordig minder waarde aan nieuws en meningen.
D
We komen tijd en energie tekort om informatie op juistheid te kunnen schatten.

Slide 18 - Quizvraag

Vraag 9

B 

Doordat er zoveel nieuws op ons afkomt, nemen we het oppervlakkig tot ons. 

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 10 
De deskundigen Paul Zak en Sherry Turkle geven in alinea 7 ieder een eigen opvatting over fomo als een mogelijke verslaving. 
Vul het schema aan.
Neem de nummers over en schrijf je antwoord achter de nummers. Zorg dat er correcte zinnen ontstaan en gebruik voor je antwoord niet meer dan 60 woorden. 

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 10

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 10

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 11
De auteur van tekst 1 legt zichzelf een bepaalde beperking op. De auteur van tekstfragment 1 doet dat ook. Deze beperkingen lijken bedoeld om de nadelige invloeden van fomo te verminderen.
Welke auteur laat al doorschemeren dat die zelf opgelegde beperking moeilijk te handhaven zal zijn?
Ondersteun je antwoord door een zin te citeren uit tekstfragment 1 of de
laatste alinea van tekst 1 waaruit dit blijkt. 

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 11
de auteur van tekstfragment 1 / Pauline Bijster --> 1 punt

“Mijn goede ... van start.” (alinea 2) / “Als het ... laten
weten.” (alinea 2) --> 1 punt

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

12. Wat is de hoofdgedachte van tekst 1? 2 punten
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

13. Alinea 2 bevat een constatering, gevolgd door een uitwerking.
Van welk type uitwerking is sprake in alinea 2?
Er is sprake van een uitwerking op basis van
A
een vergelijking
B
kenmerken of eigenschappen
C
oorzaak en gevolg
D
voorbeelden

Slide 28 - Quizvraag

Vraag 13

Er is sprake van een uitwerking op basis van 

D
voorbeelden

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 14
In alinea 3 wordt gebruik gemaakt van het argumentatieschema op basis van autoriteit.
Leg uit waar dit uit blijkt.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 15 woorden. 

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 14
Er worden (ter onderbouwing) gegevens genoemd van het CBS en Datlinq (of een van deze twee organisaties).
Maximumlengte van het antwoord: 15 woorden.
Let op spelling en grammatica.

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 15
Een kritisch lezer kan een van de volgende drogredenen vinden in de
redenering in deze alinea: cirkelredenering, overhaaste generalisatie,
persoonlijke aanval, vals dilemma of vertekenen van een standpunt.
Noem de drogreden en leg uit wat er niet zou kloppen in de argumentatie.

antwoord niet meer dan 30 woorden. 

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 15
Er is sprake van een overhaaste generalisatie --> 1 punt
 Op basis van twee tv-series/voorbeelden wordt een algemeen beeld geschetst --> 1 punt

Maximumlengte van het antwoord: 30 woorden.
Let op spelling en grammatica.

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 17
Vanaf alinea 7 geeft de tekst drie algemene verklaringen voor de toenemende populariteit van thuisblijven.
Noteer die algemene verklaringen en nummer ze.

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 50 woorden. 

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 17
1. De stortvloed aan evenementen waar we bij moeten zijn heeft ons moe gemaakt / heeft ons verzadigd --> 1 punt
2. We willen risico’s die we in de buitenwereld lopen, minimaliseren / thuisblijven vinden we veiliger --> 1 punt
3. We staan al 24/7 met elkaar in contact (en hebben geen behoefte aan persoonlijk contact) --> 1 punt

Maximumlengte van het antwoord: 50 woorden.
Let op spelling en grammatica.

Slide 35 - Tekstslide

18. “Het grootste risico dat je loopt, schrijft Young, is dat je bezorgde eten klef is of dat die ene aflevering tegenvalt.” (regels 111-114)
Met welk woord kan de gevoelswaarde die uit dit citaat van Young spreekt, het best omschreven worden?
A
bezorgdheid
B
opluchting
C
spot
D
verwondering

Slide 36 - Quizvraag

19. Hoe is alinea 9 het best te typeren?
als een alinea waarin
A
een positieve conclusie wordt getrokken over de toekomst
B
een sombere toekomstverwachting wordt gerelativeerd
C
scenario’s voor de toekomst tegen elkaar afgewogen worden
D
vragen over de toekomst aan de lezer gesteld worden

Slide 37 - Quizvraag

Vraag 20
“Jaar van schrijven: 1987.” (regel 138)
Welk verschijnsel uit alinea 9 wordt met de slotzin van tekst 2 onderbouwd?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 20
Uitgaanstrends zijn golfbewegingen.

 Let op spelling en grammatica.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

21. Welke omschrijving verwoordt het best de hoofdgedachte van tekst 2? 2 punten
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide

Vraag 22
In tekst 2 gebruiken mensen sociale media met een ander doel dan in tekst 1.
Wat is het doel in tekst 1 en wat in tekst 2?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 43 - Tekstslide

Vraag 22
In tekst 1 gebruik je de sociale media om overal van op de hoogte te blijven / overal bij te kunnen zijn / niets te missen  --> 1 punt
In tekst 2 gebruik je de sociale media om thuis in contact met de wereld/je vrienden te kunnen blijven --> 1 punt

Beoordeel de spelling en grammatica.

Slide 44 - Tekstslide

Vraag 23
“‘De mens is een kuddedier en dat heeft sociale implicaties’, zegt Jaap van Ginneken, massapsycholoog en schrijver van
Het enthousiasmevirus.” in tekst 1 (regels 63-66)
Past de thuisblijftrend uit tekst 2 wel of niet in de theorie van Jaap van Ginneken? Leg uit waarom.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden. 

Slide 45 - Tekstslide

Vraag 23
De kern van een goed antwoord is:
De thuisblijftrend past wel in de theorie van Jaap van Ginneken  --> 1 punt
omdat mensen/jongeren het thuisblijven steeds meer van elkaar kopiëren 
--> 1 punt
of
Het past wel in de theorie van Jaap van Ginneken --> 1 punt
Door de sociale media kunnen we ook in ons eentje op de bank
kuddedier zijn --> 1 punt

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide