Woorden H4.5 en H5.5 KGT1 Talent

Woorden H4.5 en H5.5 KGT1 Talent
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woorden H4.5 en H5.5 KGT1 Talent

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je leert ongeveer 60 nieuwe woorden.
  2. Je leert wat letterlijk en figuurlijk taalgebruik is.
  3. Je leert wat spreekwoorden en gezegdes/uitdrukkingen zijn.
  4. Je leert ongeveer 30 schooltaalwoorden.
  5. Je leert wat homoniemen, synoniemen en antoniemen zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling H4.5 en H5.5
We hebben H4.5 en H5.5 helemaal behandeld.

Voor de toets van vrijdag moet je alle theorie leren van deze hoofdstukken en alle woorden en spreekwoorden/gezegdes.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een synoniem?
A
Een woord met meerdere betekenissen.
B
Twee woorden of meer woorden die hetzelfde betekenen.
C
Woorden met een tegengestelde betekenis.
D
Woorden die hetzelfde klinken, maar iets anders betekenen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een antoniem?
A
Woorden die hetzelfde betekenen.
B
Woorden met een tegengestelde betekenis.
C
Woorden die je bijna hetzelfde schrijft, maar toch iets anders betekenen
D
Woorden met dezelfde klank, maar een andere betekenis.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een homoniem?
A
Woorden die hetzelfde klinken, maar iets anders betekenen.
B
Woorden die het tegenovergestelde betekenen.
C
Een woord met meerdere betekenissen.
D
Een woord dat je bijna hetzelfde schrijft en hetzelfde betekent.

Slide 6 - Quizvraag

Kan je de woorden van een spreekwoord aanpassen?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Kan je de woorden van een gezegde aanpassen?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

Oost, west, thuis best!

Slide 9 - Open vraag

Is dit figuurlijk taalgebruik?

Het meisje heeft vlinders in haar buik.
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

Haastige spoed is zelden goed.

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

Na regen komt zonneschijn.

Slide 12 - Open vraag

Wat betekent het volgende spreekwoord?

Een goed begin is het halve werk.

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent discussiëren?
A
verschil van mening hebben over een onderwerp
B
overdreven belangstelling voor iets
C
voordeel halen uit
D
het proberen

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent uitstallen?
A
voordeel halen uit
B
neerzetten om te laten zien
C
van deze tijd
D
onzichtbaar maken, verstoppen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent de leek?
A
iemand die weinig weet van een bepaald vak of onderwerp
B
waar verschillende landen mee te maken hebben
C
overdreven belangstelling voor iets
D
verzameling

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent markeren?
A
opschrijven
B
betekenen
C
onderstrepen, omcirkelen of met een stift aanstrepen
D
met woorden omschrijven

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent de eigen ervaring?
A
invloed of uitwerking
B
nakijken, vaststellen of een antwoord juist is
C
bedoeling van de schrijver van een tekst
D
iets wat je zelf hebt meegemaakt

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent analyseren?
A
je mening of oordeel onderbouwen
B
woorden uit de tekst die je helpen om het juiste antwoord te vinden
C
onderzoeken welke antwoorden goed en welke fout zijn
D
je mening geven

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent blootstellen aan?
A
onbeschermd in aanraking komen met
B
met afwisseling
C
met veel aandacht en veel inzet, hevig
D
zonder bescherming

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent reduceren?
A
verminderen
B
niet te veel
C
activeren, prikkelen
D
met afwisseling

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent verstomd?
A
heel vrolijk en druk
B
stil geworden; opgehouden
C
zonder bescherming
D
ontspannen en op je gemak.

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent het auteursdossier?
A
plaatje, foto of tekening
B
invloed of uitwerking
C
met woorden omschrijven
D
verzameling van informatie

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent de hoofdzaak?
A
verticale rij
B
een deel van een hoofdstuk
C
belangrijk onderdeel van een tekst
D
lijst van begrippen

Slide 24 - Quizvraag

Oefenen
Om met de woorden en spreekwoorden te oefenen gaan jullie opdrachten maken.

H4.5: vanaf opdracht 2 (10 en 16 niet)
H5.5: vanaf opdracht 2 (10 en 15 niet)

Heb je alles af dan ga je oefenen met de woordtrainer!

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Je hebt ongeveer 60 nieuwe woorden geleerd.
  2. Je hebt geleerd wat letterlijk en figuurlijk taalgebruik is.
  3. Je weet wat spreekwoorden en gezegdes/uitdrukkingen zijn.
  4. Je hebt ongeveer 30 schooltaalwoorden geleerd.
  5. Je hebt geleerd van homoniemen, synoniemen en antoniemen zijn. 

Slide 26 - Tekstslide

Toets
Vrijdag a.s. maken jullie de toets.

Ga nu al elke dag even leren.
Leer van de hoofdstukken 4.5 en 5.5 (Woorden) alle blauwe tekstvakken en leer alle woorden. Leer ook de schooltaalwoorden.

Oefenen kan je met de woordtrainer.

Slide 27 - Tekstslide