2021 3H woordenschat H1 en 2

Stijlfiguren; deze ken je al
Vergelijking = 
Chantal woont in een kast van een huis.
Hij is zo sterk als een beer
Metafoor = 
Sterren dansen op het ijs. 
Ruim die zwijnenstal eens op.
Personificatie = 
De wind huilt door de straten.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren; deze ken je al
Vergelijking = 
Chantal woont in een kast van een huis.
Hij is zo sterk als een beer
Metafoor = 
Sterren dansen op het ijs. 
Ruim die zwijnenstal eens op.
Personificatie = 
De wind huilt door de straten.

Slide 1 - Tekstslide

Beeldspraak is figuurlijk!
Retorica (van het Oudgriekse woord ῥήτωρ, rhêtôr, 'spreker' en 'leraar'.
oude Nederlandse spelling rhetorica met rh-, letterlijk 'redenaarskunst', of 'welsprekendheid', is de kunst van het spreken in het openbaar. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een retorische vraag? Geef een voorbeeld:

Slide 3 - Open vraag

Wat is een retorische vraag?
“Hoe dom kun je zijn?”
“Kon je het vinden?”
“Wil je een draai om je oren?”

Een vraag waar je het antwoord al op weet.

Slide 4 - Tekstslide

Welke 3 nieuwe stijlfiguren hebben we in H1 behandeld?

Slide 5 - Open vraag

Met een climax bedoelen we een steeds sterker wordende reeks.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit: Ik kwam, ik zag, ik overwon.
A
tegenstelling
B
herhaling
C
opsomming
D
drieslag

Slide 7 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit: Voetbal is oorlog.
A
tegenstelling
B
herhaling
C
metafoor
D
drieslag

Slide 8 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit: Na het brons verwierf hij zilver en nu heeft hij goud gewonnen.
A
climax
B
herhaling
C
opsomming
D
drieslag

Slide 9 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit: Richard ging er als een haas vandoor.

A
climax
B
vergelijking
C
opsomming
D
drieslag

Slide 10 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit: De toekomst lacht me tegemoet.


A
climax
B
drieslag
C
personificatie
D
omgekeerde climax

Slide 11 - Quizvraag

Nieuw H2
Hyperbool
Understatement
Eufemisme

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het?
hyperbool – Als je overdrijft, gebruik je een hyperbool. Je zegt: Ik heb geen oog dichtgedaan.


Slide 13 - Tekstslide

Wat is het?
understatement – Als je iets afzwakt, gebruik je een understatement. We waren niet zo blij met onze docent.


Slide 14 - Tekstslide

Wat is het?
eufemisme – Een eufemisme gebruik je om iets te verzachten: Ik zit tussen twee banen in. 

Dit gebruik je om een boodschap minder pijnlijk te laten zijn. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een eufemisme en understatement?

*Bij een understatement zwak je de boodschap af, en dit werkt versterkend: Mijn wortelkanaalbehandeling was een beetje vervelend.
*Bij een eufemisme wil je de boodschap minder pijnlijk maken, de inhoud verandert niet, alleen de stijl: Onze hond is heengegaan. 

Slide 16 - Tekstslide

Welke stijlfiguur is dit? Arjen kreeg een enorme kans, maar hij schoot de bal een kilometer naast.
A
understatement
B
hyperbool
C
climax
D
eufemisme

Slide 17 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit? Het jongetje bekende uiteindelijk in tranen dat hij het spaargeld van zijn zusje had 
weggenomen om mee te nemen op schoolreisje.
A
understatement
B
hyperbool
C
climax
D
eufemisme

Slide 18 - Quizvraag

Welke stijlfiguur is dit? Kleine lettertjes kan ik niet meer lezen zonder bril, maar ik ben ook niet meer zo jong, zei de honderdjarige tegen de burgemeester.
A
understatement
B
hyperbool
C
climax
D
eufemisme

Slide 19 - Quizvraag

En nu? 
Oefenen.
Maak alle opdrachten uit de methode van H1 en 2. 
SO'tje telt 1x mee.

Slide 20 - Tekstslide