H5 p1 - Test diagnostique de grammaire et de mots connecteurs


H5 test diagnostique de  grammaire et de mots connecteurs

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


H5 test diagnostique de  grammaire et de mots connecteurs

Slide 1 - Tekstslide




- savoir ce que tu maîtrise et ce que tu dois encore apprendre

Slide 2 - Tekstslide

Wat kun je ter voorbereiding op de toets leren/doen?
timer
0:30

Slide 3 - Open vraag

Overzicht
Classroom p1

- Grammatica ppt 
- Extra grammatica oefeningen
- Structuurwoorden leren
(oefenen in quizletklas H5) 
- Diagnostische toets maken

Slide 4 - Tekstslide

Wat heb je tot nu toe ter voorbereiding op de toets
van morgen gedaan :-)?
timer
0:30

Slide 5 - Open vraag

timer
0:30
l'article

Slide 6 - Woordweb

Stappenplan delenlidwoord.
Wat is de juiste volgorde?
A
telwoord, hoeveelheid, aimer, du de la de l'des
B
ontkenning, du de la de l' des, aimer, telwoord
C
telwoord, aimer, ontkenning en hoeveelheid, du de la de l' des

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
Je n'ai plus d'argent.
B
Je n'ai plus de l'argent.

Slide 9 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Paul mange de pain.
B
Paul mange du pain.

Slide 10 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Les parents achètent un kilo des bananes.
B
Les parents achètent un kilo de bananes.

Slide 11 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Julliette n'aime pas les salades. Elle préfère des fruits.
B
Julliette n'aime pas des salades. Elle préfère des fruits.
C
Julliette n'aime pas de salades. Elle préfère des fruits.
D
Julliette n'aime pas les salades. Elle préfère les fruits.

Slide 12 - Quizvraag

in/naar, van/uit plaatsen en landen

Slide 13 - Tekstslide

Vrai ou faux et pourquoi?
1. Meryem vient de la Maroc. 
2. Elle habite en Nijkerk.
2. Nijkerk est aux Pays-Bas.
3. Meryem passe ses vacances en France.
4. Elle a un oncle qui vient de l'Angleterre.
5. L'année prochaine Meryem passera ses vacances à Portugal.

Slide 14 - Tekstslide

L'adjectif
Qu'est-ce que tu as retenu?

Slide 15 - Tekstslide

Corrige les phrases suivantes
1. des sympa parents
2. la dame vieille 
3. un vieille hôtel
4. des chaussures nouveaux
5. un élève intelligentes
6. un complète camping

Slide 16 - Tekstslide

timer
1:00
hoe vorm je het
bijwoord?

Slide 17 - Woordweb

Donne la forme correcte:
Jean court (snel)

Slide 18 - Open vraag

Donne la forme correcte:
Jean parle (zacht)

Slide 19 - Open vraag

Donne la forme correcte:
Jean réagit (beleeft)

Slide 20 - Open vraag

Donne la forme correcte:
(Gelukkig), Jean est venu.

Slide 21 - Open vraag

Donne la forme correcte:
Jean est (echt) content.

Slide 22 - Open vraag

Ik denk dat ik goed ga scoren op de onderdelen bijv nw en bijw.
0100

Slide 23 - Poll

Le pronom posessif 
Qui est le plus vite?
- Écris tous les pronoms posessif que tu connais.
- Qu'est-ce qui se passe devant un nom féminin qui commence par une voyelle ou un 'h' muet? 

Slide 24 - Tekstslide

Vrai ou faux et pourquoi?
1. Leur père aime faire du vélo.
2. Il adore ses vélo.
3. Son femme n'aime pas faire du vélo.
4. Elle préfère lire son livre.
5. Sa amie déteste lire.
6. Leur enfants étudient (onze) notre livres.


Slide 25 - Tekstslide

Le pronom démonstratif
Remplis: ce, cet, cette, ces
1. ........... miroir (m).                      6. ........... hibou (m)
2. ........... planète (f)                     7. ...........  histoire (f) 
3. ........... arbitres (m)                  8. ........... homme (m)
4. ........... horloges (f)                  9. ........... hormones (f) 
5. ........... anniversaire (m)         10. ......... hérissons (m)


Slide 26 - Tekstslide

Ik beheers het bezittelijk vnw en aanwijzend vnw goed

Slide 27 - Poll

Les néagtions
Tu connais quelles négations?

Slide 28 - Tekstslide

Zet de ontkenning op de juiste plaats.
Claudine aime le foot. (helemaal niet)

Slide 29 - Open vraag

Zet de ontkenning op de juiste plaats.
Elle aime la danse. (alleen maar)

Slide 30 - Open vraag

Zet de ontkenning op de juiste plaats.
Aujourd'hui elle est malade.
Elle veut manger. (niets)

Slide 31 - Open vraag

Zet de ontkenning op de juiste plaats.
Claudine a des grands-parents.(niet/geen)

Slide 32 - Open vraag

Ik heb er vertrouwen in dat het onderdeel lidwoorden me gaat lukken
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Slide 34 - Tekstslide

ensuite
probablement
au fond
en fin
mais
évidemment
pourtant
désormais
surtout
eigenlijk
natuurlijk
maar
vervolgens
toch
ten slotte
vooral
voortaan
waarschijnlijk

Slide 35 - Sleepvraag

Ik heb er vertrouwen in dat de ontkenningen en de stuctuurwoorden me goed afgaan.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Ik heb het volgende geleerd:
timer
1:00

Slide 37 - Open vraag

Ik weet wat ik beheers en waar ik nog aandacht aan moet besteden.
010

Slide 38 - Poll

Wat ik nog ter voorbereiding op de toets van morgen ga doen:
timer
1:00

Slide 39 - Open vraag

Ik vond deze les leuk en nuttig
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Slide 41 - Tekstslide