In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Exit 2
Slide 1 - Tekstslide
Schrijf het woord op dat de juf nu zegt...
Slide 2 - Open vraag
In welke zin staat de dubbele punt goed?
A
Tim kocht: gisteren in de winkel veel dingen uien melk en snoep
B
Tim kocht gisteren in de winkel veel dingen: uien melk en snoep
C
Tim kocht gisteren in de winkel: veel dingen uien melk en snoep
D
Tim kocht gisteren in de winkel veel dingen uien: melk en snoep
Slide 3 - Quizvraag
Schrijf het woord op dat de juf nu zegt...
Slide 4 - Open vraag
Marjolijn maakt een werkstuk over indianen: over hun leefgebied, hun geschiedenis, taal, kunst, enz. Ze googelt het woord indianen. Op welke site zal de de meeste informatie vinden?
A
B
C
D
A
Link A
B
Link B
C
Link C
D
Link D
Slide 5 - Quizvraag
Schrijf het woord op dat de juf nu zegt...
Slide 6 - Open vraag
Welke conclusie kun je trekken uit deze grafiek?
A
De meeste mensen willen niet extra betalen voor een betere verpakking.
B
Ongeveer 4/10 deel van de mensen wil maximaal 10 cent bijbetalen.
C
10% van de mensen wil hooguit 40 cent bijbetalen.
D
Iedereen wil bijbetalen, als de verpakking daardoor beter open gaat.
Slide 7 - Quizvraag
Schrijf het woord op dat de juf nu zegt...
Slide 8 - Open vraag
Voor onze tuin van 6 bij 6 meter willen we nieuw gras kopen. Graszoden zijn te koop per rol van 4 meter bij 1 meter. Hoeveel rollen moeten we kopen?
A
24
B
36
C
8
D
9
Slide 9 - Quizvraag
Schrijf het woord op dat de juf nu zegt...
Slide 10 - Open vraag
In welke zin staan de aanhalingstekens goed?
A
''Ik heb nog gehakt nodig zei moeder tijdens het koken.''
B
Ik heb nog gehakt nodig zei moeder'' tijdens het koken.
C
''Ik heb nog gehakt nodig'' zei moeder tijdens het koken.
D
Ik heb nog gehakt nodig ''zei moeder tijdens het koken.''