Les 1 thema 6

thema 6 basisstof 1 t/m 4
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

thema 6 basisstof 1 t/m 4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen

6.1.1 Je kunt beschrijven dat bij fotosynthese energierijke stoffen worden gevormd uit energiearme stoffen, en hoe bij verbranding die energie weer vrijkomt.

6.1.2 Je kunt de voedselrelaties tussen organismen beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

organismen
Alle organismen kun je verdelen in drie groepen 

• producenten
• consumenten
• reducenten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Producenten
Planten zijn producenten. 

Door fotosynthese kunnen zij zelf glucose maken. Uit glucose kunnen planten andere energierijke stoffen maken, zoals koolhydraten, eiwitten en vetten. 

Planten maken deze energierijke stoffen voor zichzelf, maar ook voor dieren.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Fotosynthese

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energierijke stoffen
Energierijke stoffen zijn afkomstig van organismen. 

Een plant maakt glucose door fotosynthese.

 Glucose is een energierijke stof. Andere voorbeelden van energierijke stoffen zijn koolhydraten, eiwitten en vetten. 

In energierijke stoffen zit energie.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Energiearme stoffen
Energiearme stoffen komen ook voor in de levenloze natuur. 

Water is een voorbeeld van een energiearme stof. Ook gassen, zoals zuurstof en koolstofdioxide, zijn energiearme stoffen. Mineralen, zoals ijzer en zouten, zijn ook voorbeelden van stoffen uit de levenloze natuur. 

In energiearme stoffen zit geen energie.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

consumenten
Dieren zijn consumenten. 

Dieren kunnen zelf geen energierijke stoffen maken. Zij moeten deze stoffen binnenkrijgen via hun voedsel. 
Zij eten planten of andere dieren. 

Dieren gebruiken de opgegeten energierijke stoffen voor verbranding en de opbouw van hun eigen lichaam.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

verbranding

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

fotosynthese
verbranding

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stofwisseling
De brandstof in cellen is altijd een energierijke stof. 
De verbrandingsproducten zijn altijd energiearme stoffen. 


Bij verbranding en fotosynthese worden stoffen omgezet in andere stoffen. 
Het geheel van deze reacties noem je stofwisseling.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

reducenten
Schimmels en bacteriën breken dode resten van organismen af. 
Dit zijn energierijke stoffen uit planten en dieren. 
Hierbij ontstaan energiearme stoffen: koolstofdioxide, water en mineralen. 
Een ander woord voor afbreken is reduceren. Bacteriën en schimmels zijn daarom reducenten.
Planten nemen de energiearme stoffen weer op.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voedselketen

In een bepaalde sloot leven de volgende organismen: alg, watervlo, baars en de snoek. 

Als we weten wie wie eet kunnen we een voedselketen maken.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voedselketen

De alg is een plant dit is dus de producent en de eerste schakel in de keten.

De watervlo is een planteneter die alg eet dit is de comsument 1e orde en de tweede schakel.

De baars is een vleeseter die de watervlo opeet dit is de consument 2e orde en de derde schakel.

De snoek eet de baars op en is daarmee de 4de schakel en consument 3e orde

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voedselweb

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

planteneters
Planteneters zijn dieren die alleen maar planten eten.

 In een voedselketen zijn ze altijd de tweede schakel (nooit de derde of hoger).

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vleeseters

Vleeseters zijn dieren die andere dieren eten en vormen altijd de derde schakel of hoger.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

alleseters

Alleseters zijn dieren die planten en dieren eten.

 Alleseters kunnen de tweede schakel zijn, of hoger.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

afvaleters
Er zijn ook planten en dieren die sterven zonder te worden opgegeten. 

Allerlei afvaleters eten van deze dode organismen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

kringloop

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen


6.2.1 Je kunt omschrijven wat piramiden van aantallen en van biomassa weergeven.


6.2.2 Je kunt beschrijven op welke manieren energie uit de voedselketen verdwijnt.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

piramide van aantallen

In een voedselketen wordt het aantal organismen meestal in elke volgende schakel kleiner.

In een piramide van aantallen wordt weergegeven hoeveel organismen in elke schakel voorkomen.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

piramide van biomassa
Elk organisme bestaat uit energierijke en energiearme stoffen.

De totale hoeveelheid aan energierijke stoffen in een organisme is de biomassa van dat organisme.

In een voedselketen kun je aangeven hoeveel biomassa elke schakel heeft.
Je geeft dit weer in een piramide van biomassa.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

piramide van aantallen
piramide van biomassa

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

energie voedselketen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen




6.3.1 Je kunt de koolstofkringloop beschrijven.
6.3.2 Je kunt de stikstofkringloop beschrijven.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kringloop
  • Voorbeelden van kringlopen?
  • Kringloop winkel
  • Kleding
  • Afval
  • Bij een kringloop worden dingen hergebruikt.
  • Ook in de natuur worden stoffen opnieuw gebruikt, zo ontstaan in de natuur ook een kringloop.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Niet voor BB en KB

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoelen

6.4.1 Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren.

6.4.2 Je kunt de niveaus van de ecologie beschrijven.

6.4.3 Je kunt aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ecologie
de omgeving waarin een organisme leeft noemen we het milieu.

dit heeft invloed op het organisme maar ook het organisme heeft zelf invloed op het milieu.

als het iets met elkaar te maken heeft noemen we dit een relatie.


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

factoren
je hebt abiotische factoren en biotiche factoren.

abiotische factoren komen uit de levenloze natuur en biotiche factoren uit levende en dode natuur.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ecologische niveau's
het individu is 1 organisme.
deze leeft in een populatie.

een populatie bestaat uit individuen van dezelfde soort organismes.

de populatie leeft in een levensgemeenschap samen met andere populaties.

de levensgemeenschap leeft in een ecosysteem.


Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ecosysteem
alle abiotische factoren in een ecosysteem noemen we een biotoop.

denk bij biotoop aan tempratuur-wind-regen

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

optimumkromme

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies