zelfstandige werkwoord. lidwoord, adjectief

het snot
 zij hoest
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
nt2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

het snot
 zij hoest

Slide 1 - Tekstslide

zeer doen = pijn doen
de prik -de injectie 
    de vaccinatie

Slide 2 - Tekstslide

de chef = de baas
trek hebben in
zin hebben in

Slide 3 - Tekstslide

vragen
1. Wat is een 'bakkie'?
2. Hoe vaak moet Peter deze week naar de chef?
3. Waarom gaat de directeur weg?
4. Wat gaan ze zaterdag doen?



Slide 4 - Tekstslide

Vraagwoorden
WIE
WAT
WAAR
WANNEER
HOE
HOEVEEL

Slide 5 - Tekstslide

0

Slide 6 - Video

Wat doet Marieke als Martin belt?
A
Ze staat in de kamer
B
Ze leest een boek
C
Ze drinkt thee
D
Ze is bij de kapper

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de 'Pijp'

Slide 8 - Open vraag

Wanneer gaan ze samen naar de markt?

Slide 9 - Open vraag

vraagwoorden

Slide 10 - Woordweb

adjectives
bijvoeglijke naamwoorden

Slide 11 - Tekstslide

bijvoeglijke naamwoorden
het is warm               de warme dag
het is koud               de koude dag
de jas  is goedkoop    de goedkope jas
de jas is duur     de dure jas
de trui is kort        de korte trui
de broek is lang        de lange broek
het huis is hoog         het hoge huis  

Slide 12 - Tekstslide

slim                     slimme
krom                  kromme
hoog                     hoge
laag                      lage
dun                       dunne 
lief                     lieve
gek                      gekke 
rood rode

nieuw                 nieuwe
oud                      oude
groot                  grote
klein                  kleine
dik                    dikke
mooi                     mooie
groen                  groene 

Slide 13 - Tekstslide

rood             ro-de
ee - e                  geel                 ge-le
     aa -  a                 traag             tra- ge 
  uu -u                   duur               du-re 
dik       di-kke  
vlug    vlu-gge

Slide 14 - Tekstslide


A
de knie
B
de kuit
C
de voet
D
de enkel

Slide 15 - Quizvraag


A
beter
B
de dokter
C
de griep
D
moe

Slide 16 - Quizvraag


Slide 17 - Open vraag


Slide 18 - Open vraag


A
het virris
B
het virus
C
het vierus
D
het firus

Slide 19 - Quizvraag


A
hoesten
B
griep
C
rillen
D
bibberen

Slide 20 - Quizvraag

de .............broek
A
groen
B
mooje
C
korte
D
lang

Slide 21 - Quizvraag

De .............schildpad
A
traag
B
traage
C
traagge
D
trage

Slide 22 - Quizvraag

het ...........jongetje
A
slimme
B
slim
C
slime
D
slimmee

Slide 23 - Quizvraag

de tak is dun
de..............tak

Slide 24 - Open vraag

Het meisje is lief
Het...........meisje

Slide 25 - Open vraag

de zon is geel
de ......zon

Slide 26 - Open vraag

De trui is duur
A
de duure trui
B
de dure trui
C
de durre trui
D
de duurre trui

Slide 27 - Quizvraag

0

Slide 28 - Video

grammatica -woordsoorten
  1. werkwoord-- verb
  2. zelfstandig naamwoord - noun
  3. bijvoeglijk naamwoord - adjective
  4. voorzetsels-  preposition
  5. lidwoorden -articles

Slide 29 - Tekstslide

0

Slide 30 - Video

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 32 - Quizvraag

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 33 - Quizvraag

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 34 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 35 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 36 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 37 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor werkwoord
A
actief woord
B
zweet woord
C
leer woord
D
doe woord

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Link

de hobby
Veel kinderen hebben een hobby.
Een hobby doe je als je vrij bent.
Een hobby kan een sport zijn, bijvoorbeeld voetbal of dansen.
Muziek spelen, koken en lezen zijn ook belangrijke hobby’s.
Of op je computer spelen.
En sommige kinderen zijn altijd op straat. 
Ze staan bij elkaar en praten lekker.
Of ze kijken gewoon een beetje.
Maar is dat ook een hobby?

Slide 41 - Tekstslide

Ik zit hier op school.
 Hoe heet je?
 Ik heet Sylvia.
 Ik ben Ariane.
 Waar kom je vandaan?
 Ik kom uit Amsterdam.
 

Ik heb een broer en twee zussen.
 Wat zijn je hobby’s?
 Mijn hobby’s zijn sporten en lezen.

Slide 42 - Tekstslide

hobby
dagelijks   = elke dag 
verschillen behoorlijk  = zijn anders 
hangen op straat = chillen
besteden veel tijd aan
genieten= leuk vinden
saai
niet altijd even duidelijk 

Slide 43 - Tekstslide