V&U hoofdstuk 4 deel 2

Economie - Havo 5
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie - Havo 5

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Toelichten op welke wijze de overheid conjunctuurbeleid kan voeren
  • Onderscheid maken tussen anticyclisch en procyclisch conjunctuurbeleid
  • voorbeelden geven van ingebouwde stabilisatoren
  • aantonen dat ingebouwde stabilisatoren een dempende invloed kunnen hebben op de schommelingen in de conjunctuur.
  • de neutraliteit van geld uitleggen aan de hand van de verkeersvergelijking van Fischer en deze rekenkundige relaties onderbouwen
  • De functies van centrale banken beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Overheid en conjunctuur

Hoogconjunctuur
- Goed met overheidsfinanciën 
Weinig uitkeringen en veel belastinginkomsten 

Risico: bestedingsinflatie




Laagconjunctuur
- Slechter met overheidsfinanciën, veel uitkeringen en weinig belastinginkomsten 

Risico: werkloosheid

Slide 5 - Tekstslide

Wat te doen? 
Conjunctuurbeweging dempen!! 

Anticyclisch begrotingsbeleid! 

Slide 6 - Tekstslide

Anti-cyclisch begrotingsbeleid
In een periode van onderbesteding zal de overheid:
- Eigen uitgaven vergroten --> meer vraag --> meer productie nodig --> meer arbeiders nodig --> conjuncturele werkloosheid daalt. 
- Belastingen verlagen --> consumenten houden meer inkomen over --> meer vraag --> meer productie --> meer arbeiders --> daling conjuncturele werkloosheid 

Slide 7 - Tekstslide

Gevolg 
Dit heeft wél tot gevolg dat de overheid een schuld gaat opbouwen, omdat de inkomsten dalen (belastingen omlaag) en de uitgaven stijgen (overheidsbestedingen omhoog).
Bovendien kunnen twee effecten het beleid sterk afzwakken:
– er kan een liquiditeitsval optreden, waardoor consumenten de belastingkorting gaan sparen en niet gaan uitgeven;
– extra uitgaven lekken via het kopen van geïmporteerde producten weg naar het buitenland.

Slide 8 - Tekstslide

Anti-cyclisch begrotingsbeleid
Periode overbesteding overheid gaat:
- Eigen uitgaven verlagen --> minder vraag -->  overbesteding neemt af --> bestedingsinflatie neemt af. 

- Belastingen verhogen --> Minder inkomen --> minder vraag --> overbesteding neemt af --> bestedingsinflatie daalt 

Slide 9 - Tekstslide

Gevolg
In deze periode kan de overheid minder uitgeven en meer ontvangen, zodat de opgebouwde schuld in de periode van onderbesteding kan worden afgelost.

Helaas blijkt lenen politici en kiezers makkelijker af te gaan dan terug betalen, zodat de overheidsschulden inmiddels mede door dit beleid flink zijn opgelopen.

Slide 10 - Tekstslide

Pro-cyclisch beleid 
Bijvoorbeeld kiezen voor bezuinigingen op het moment dat het slecht gaat met de economie, kijken naar structurele ontwikkeling in plaats van conjuncturele ontwikkeling. 

Slide 11 - Tekstslide

Automatische stabilisatoren
Zonder nieuw beleid anti-cyclische invloed. 
Dit door:
- Progressieve belastingen, automatisch een hoger deel van je inkomen aan belasting betalen. 
- Inkomensafhankelijke uitkeringen, een deel van je inkomen behouden, zo kunnen besteden. 
- Loonstartheid, lonen reageren laat door cao, contracten

Slide 12 - Tekstslide

Hoe krijg je de economie aan de gang tijdens een recessie of crisis?
Y = C + I + O + (E-M)

Consumenten hebben geen vertrouwen, producenten hebben geen vertrouwen, de overheid heeft geen belastinginkomsten en kan niet lenen

Wat doe je dan? Geld bijmaken? 

Slide 13 - Tekstslide

Monetair beleid 
ECB voert monetair beleid uit, deze bestaat uit drie onderdelen:
- Wisselkoersbeleid
- Rentebeleid
- Geldhoeveelheidsbeleid 

Taken ECB: Toezichthouden op monetaire infrastructuur en op aanbieders van financiële producten. 

Slide 14 - Tekstslide

Fisher (1867 - 1947)
MV = PT

Slide 15 - Tekstslide

M x V = P x T (monetair beleid)
M x  V = P x T
V
= omloopsnelheid, bijvoorbeeld 4 >> het geld gaat in een jaar 4 keer van hand tot hand, ofwel eens per (12mnd/ 4 =) 3 mnd

  • Fisher veronderstelt: V staat vast net als het prijspeil op korte termijn.  Dit heeft te maken met de prijsrigiditeit. Op korte termijn worden de prijzen NIET aangepast! 
  • Dus als de maatschappelijke geldhoeveelheid stijgt, zal op KORTE TERMIJN ook de transacties laten stijgen. 

Slide 16 - Tekstslide

M x V = P x T (monetair beleid)
M x  V = P x T
V
= omloopsnelheid, bijvoorbeeld 4 >> het geld gaat in een jaar 4 keer van hand tot hand, ofwel eens per (12mnd/ 4 =) 3 mnd

  • Op lange termijn kunnen prijzen wel aangepast worden. Op een gegeven moment kan er niet meer geproduceerd worden. 
  • Een stijging van M zal dus op LANGE TERMIJN leiden tot een stijging van het prijspeil. 

Slide 17 - Tekstslide

Toezicht aanbieders financiële producten
  • Banken hebben bankvergunning nodig
  • Toezicht op risico's nemen 
  • Gaat het fout? Depositogarantiestelsel, tot €100.000 terug betalen. 


Slide 18 - Tekstslide

Monetaire infrastructuur 
  • Belangrijk kenmerk voor structuur van economie
  • Verantwoordelijk voor goed functioneren

  • Toezicht op kwaliteit bankbiljetten
  • Eurobiljetten ongeveer 2 tot 5 jaar mee 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Begeleid oefenen
In duo's aan de slag:

Maak met je buur opdracht 4.7 en 4.8.
Laat je antwoord zien aan de docent.

Slide 22 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Huiswerk is:

Maken 4.7 t/m 4.11

Slide 23 - Tekstslide

Evaluatie
 •    voorbeelden geven van conjunctuurindicatoren.
•    aantonen dat conjunctuurindicatoren aanwijzingen kunnen geven voor veranderingen in de groei van het bbp.
•    geaggregeerde vraagcurve en geaggregeerde aanbodcurve tekenen.
•    aan de hand van de geaggregeerde vraag en het geaggregeerde aanbod de relatie tussen de hoe¬veelheid goederen en diensten en het nationale prijsniveau bepalen en dit grafisch onderbouwen.
•    de relatie tussen de geaggregeerde vraag en het prijsniveau uitleggen.


Slide 24 - Tekstslide