M2 Talent H2.5 Spelling - les 1

Lesinhoud
  • Uitleg zwakke werkwoorden verleden tijd
  • Oefenen met zwakke werkwoorden

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesinhoud
  • Uitleg zwakke werkwoorden verleden tijd
  • Oefenen met zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Woordsoorten
  • Zwakke werkwoorden
  • Sterke werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Wat verandert er aan sterke werkwoorden in de verleden tijd?
(vul één woord in)

Slide 3 - Open vraag

Zwakke werkwoorden
In de verleden tijd ->       te(n)  of  de(n)
          Bijvoorbeeld: ik probeer - ik probeerde

Eindigt de ik-vorm op een -t of een -d? 
Dan in verleden tijd -tt of  -dd
         Bijvoorbeeld: zij brandden - zij brandden

Slide 4 - Tekstslide

t ex kofschip

Slide 5 - Tekstslide

De stam van het werkwoord
De stam van een werkwoord vind je door -en van de infinitief weg te laten.
Soms moet je de stam aanpassen om daarna de ik-vorm te maken.

niesen    -> stam = nies           ik-vorm = nies                ik nieste
beloven -> stam = belov         ik-vorm = beloof           ik beloofde
maken    -> stam = mak           ik-vorm = maak             ik maakte

De -s (nies) en -k (maak) zitten in 't ex kofschip, dus... verleden tijd met te(n).
de -v (belov) zit niet niet 't ex kofschip, dus... verleden tijd met de(n).

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de stam van het werkwoord
werken?

Slide 7 - Open vraag

Wat is dan de verleden tijd van werken?
A
werkde
B
werkte

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de stam van het werkwoord
durven?

Slide 9 - Open vraag

Wat is dan de verleden tijd van durven?
A
durfde
B
durfte

Slide 10 - Quizvraag

Vul de persoonsvorm in de VERLEDEN TIJD in.

Het vliegtuig ... (landen) te vroeg.

Slide 11 - Open vraag

persoonsvorm in de verleden tijd
Hij ..... hard om die grap. (lachen)

Slide 12 - Open vraag

Verleden tijd !
Ik ....... de kaarten gisteren tegelijk om. (draaien)
A
draaite
B
draaiten
C
draaide
D
draaiden

Slide 13 - Quizvraag

Vul de persoonsvorm in de verleden tijd in:

Mijn ouders ... (verhuizen) vorig jaar.

Slide 14 - Open vraag

Verleden tijd!
Wij ... (boffen) vorige week met het mooie weer.
A
bofte
B
boften
C
bofde
D
bofden

Slide 15 - Quizvraag

Je weet nu...
  • Hoe je van een zwak werkwoord de verleden tijd maakt.
  • Dat er bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd -de(n) of   -te(n) achter komt.
  • Dat je eerst naar de stam moet kijken van het zwakke werkwoord, vervolgens 'T eX KoFSCHiP toepast, en dan weet je of het werkwoord met de(n) of te(n) is.

Slide 16 - Tekstslide

Spelling 
meervoud

Slide 17 - Tekstslide

Wat is juist?
A
fantasieën
B
fantasiën

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van fee?
A
feeën
B
feën
C
feeen
D
feen

Slide 19 - Quizvraag

Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
A
pannenkoek
B
pannenkoeken
C
koekenpannen
D
koekenpanen

Slide 21 - Quizvraag

meervoud
A
depressies - parapluus - hobbies
B
depressies- paraplu's - hobby's
C
depressies - paraplu's - hobbies
D
depressies - parapluus - hobby's

Slide 22 - Quizvraag

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het meervoud van 'meer'
A
merren
B
meerderen
C
meren
D
meers

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines

Slide 25 - Quizvraag

meervouden

Wat is het meervoud van rotzooi?
A
rotzoois
B
rotzooien
C
rotzooiën
D
rotzooi

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meervoud van braderie?
A
braderien
B
braderieën
C
braderieen
D
braderiën

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kolonie?
A
kolonien
B
kolonieën
C
kolonieen
D
koloniën

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het meervoud van melodie?
A
melodien
B
melodieen
C
melodieën
D
melodiën

Slide 29 - Quizvraag