Woordenschat 2F

Woordenschat 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 

Slide 1 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met "aanschaffen"?
A
Verkopen
B
Kopen
C
Weggeven
D
Teruggeven

Slide 2 - Quizvraag

Waarvoor staat het woord "klandizie"?

Slide 3 - Open vraag

Waarvoor staat het woord "articuleren"?

Slide 4 - Open vraag

Ondersteunen
Beseffen
Onverschillig
Afleiden
Onthouden
betrokken zijn bij
iemand zijn aandacht wegtrekken
het kan me niks schelen
Te maken hebben met
Niet vergeten
Doorhebben
Helpen

Slide 5 - Sleepvraag

Wat wordt bedoeld met "opvatting"?
A
Opstapelen
B
Opgooien
C
Mening
D
Discussie

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent de uitdrukking "het erbij laten zitten"

Slide 7 - Open vraag

Waarvoor staat het woord "achterban"?

Slide 8 - Open vraag

aarden
Eraan te pas komen
Eventueel
Suggereren
Iets rechtzetten
iets van de grond krijgen
Zorgen dat iets zo lijkt
Mogelijk
Zelf beginnen
Goedmaken
Nodig zijn
Je thuis gaan voelen

Slide 9 - Sleepvraag

Wat betekent "autonoom"
A
Zelfstandig
B
Deskundig
C
Gelukkig
D
Oppervlakkig

Slide 10 - Quizvraag

Een verblijf voorzien van de nodige gemakken noemen we:
A
Accommodatie
B
Akkomodatie
C
Campinghuisje
D
Kampingmuisje

Slide 11 - Quizvraag

Grondig
Min of meer 
Innovatie
Nauwelijks
Idyllisch
Afhandelen
Bijna niet
Vernieuwing
Regelen
Aantrekkelijk
Ongeveer
Nauwkeurig

Slide 12 - Sleepvraag

Wat betekent "productief"?
A
Een product kopen
B
Een product verkopen
C
Lui zijn
D
Veel doen

Slide 13 - Quizvraag

Annexeren
A
Een huis kopen.
B
Een gebied in bezit nemen.
C
Een oorlog winnen.
D
Een gebied weggeven.

Slide 14 - Quizvraag

Dringende zorg noemen we ook wel:
A
belangrijke zorg
B
enge zorg
C
acute zorg
D
pijnlijke zorg

Slide 15 - Quizvraag

Maak een zin waarin je "bagatelliseren" correct gebruikt.

Slide 16 - Open vraag

Een coalitie is:
A
Een samenwerking tussen twee mensen.
B
Een verband met mens en dier.
C
Een samenwerking tussen verschillend partijen.
D
Een geloofsovertuiging.

Slide 17 - Quizvraag

complementair betekent:
A
Samen één zijn.
B
Aanvullend
C
Tegengesteld
D
Leegte

Slide 18 - Quizvraag

Maak een juiste zin met: devaluatie

Slide 19 - Open vraag

Maak een correcte zin met: "Duplicaat"

Slide 20 - Open vraag

Jezelf als middelpunt zien. 
tentoonstelling
Fauna
faciliteit
Egocentrisch
expositie
Dierenwereld
Voorziening

Slide 21 - Sleepvraag

Welke woorden heb je allemaal nog onthouden van het leren?

Slide 22 - Woordweb