*Grammatica zinsontleding lijdend voorwerp, hv 1

Grammatica zinsontleding H3
- Lijdend voorwerp

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsontleding H3
- Lijdend voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze lessenserie kun je: 
- het lijdend voorwerp van een zin herkennen en benoemen
- zelf zinnen met daarin een lijdend voorwerp maken. 

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm van een zin?

Slide 3 - Open vraag

Wat is het onderwerp van een zin?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde van een zin?

Slide 5 - Open vraag

Leg in eigen woorden uit wat een lijdend voorwerp is. Weet je het niet, zet dan een ?.

Slide 6 - Open vraag

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord (het werkwoordelijk gezegde) direct ondergaat. In ‘Ik koop een fiets’ ‘ondergaat’ een fiets direct de werking van het werkwoord kopen. Het is daarmee het lijdend voorwerp.

Een lijdend voorwerp kan een zelfstandig naamwoord zijn (bijvoorbeeld fiets, een meisje, Anna), een woordgroep met een zelfstandig naamwoord als kern (haar nieuwe kleren) of een persoonlijk voornaamwoord (mij, je, haar, hem, het, ons, jullie, hen). 

Voor het vinden van het lv kun je de vraag stellen: wie/wat + wg + ow (op volgorde van de zin)

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden lv
Onder de douche zingt hij graag een liedje.
(wat zingt hij?)
Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
(wie heeft Pieter gezien?)
Denise heeft haar moeder haar nieuwe telefoon laten zien.
(wat heeft Denise laten zien?)
Iedereen verdient liefde.
(wat verdient iedereen?)
Bel jij hem even?
(wie bel jij?)
Welk boek raad je me aan? (wat raad je aan?)

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de pv uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het ow uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het wg uit onderstaande zin?
De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 11 - Open vraag

Welke vraag moet je in onderstaande zin stellen om achter het lv te komen?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het lv uit onderstaande zin?

De jongens gooiden sneeuwballen tegen de ramen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het lv in onderstaande zin?

De voetballer schopt de bal naar zijn medespeler.

Slide 14 - Open vraag

Ontleed onderstaande zin en benoem: pv, ow, wg en lv

Mijn moeder is een heerlijke taart aan het bakken.

Slide 15 - Open vraag

Maak nu zelf een zin met een pv, ow, wg en een lv. (je mag samenwerken)

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video