Werken in de thuiszorg bij ouderen deel A

Werken in de thuiszorg bij ouderen
In de thuiszorg werk je voor mensen die thuis hulp nodig hebben. Die doelgroep noem je in het werk zorgvragers of cliënten. Als je in de thuiszorg werkt, ben je een zorgverlener.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werken in de thuiszorg bij ouderen
In de thuiszorg werk je voor mensen die thuis hulp nodig hebben. Die doelgroep noem je in het werk zorgvragers of cliënten. Als je in de thuiszorg werkt, ben je een zorgverlener.

Slide 1 - Tekstslide

Niveau mbo-opleiding

Niveau 1: Zorghulp


Niveau 2: Helpende


Niveau 3: Verzorgende


Niveau 4: Verplegende

Beroep in de thuiszorg

Thuishulp, Zorghulp


Verzorgende Zorg en Welzijn, Helpende

Verzorgende-IG, Wijkziekenverzorgende

Verplegende, (wijkverpleegkundige)

Slide 2 - Tekstslide

Zorghulp

* Opruimen

* Afstoffen

* Stofzuigen

* Vloer moppen

* De was doen


Slide 3 - Tekstslide

Helpende

* helpen bij wassen en aankleden

* Ondersteunen bij bewegen

* Helpen bij voeding

Slide 4 - Tekstslide

Verzorgende

* verplaatsen in en uit een rolstoel

* Medicijnen geven

Slide 5 - Tekstslide

Verplegende

* Wondverzorging

* Medicijnen klaarzetten

Slide 6 - Tekstslide

Mantelzorg
De overheid wil dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen woning kunnen blijven wonen. De meeste mensen willen dat ook graag. Veel ouderen hebben hier hulp bij nodig. De gemeente en zorgverzekering kan ervoor zorgen dat die hulp komt. Maar eerst moeten mensen kijken of familie, buren of vrienden hulp kunnen bieden. Dat noem je mantelzorg. De persoon die hulp biedt, noem je mantelzorger.

Slide 7 - Tekstslide

Mantelzorg

Er is een verschil tussen een mantelzorger en iemand die voor zijn beroep in de thuiszorg werkt.

Als je voor je beroep mensen helpt, moet je een opleiding hebben. Je werkt dan professioneel. Een mantelzorger heeft er niet speciaal voor geleerd.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Als je in de thuiszorg aan de slag gaat moet je

1) kunnen zorgdragen voor een goede persoonlijke verzorging

2) een zorgvrager in de thuissituatie kunnen helpen bij:

- het wassen aan de wastafel

- het aankleden

- het verplaatsen

- het afhalen en opmaken van een bed

- het kiezen van gezonde voeding

3) kunnen samenwerken en overleggen met collega's en zorgvragers

4) een dekverband kunnen aanlegen

Slide 10 - Tekstslide

De basisregels van EHBO

1) Let op gevaar.

2) Ga na wat er is gebeurd en daarna wat het slachtoffer mankeert.

3) Stel het slachtoffer gerust en zorg voor beschutting.

4) Zorg voor professionele hulp.

5) Help het slachtoffer op de plaats waat hijzit of ligt.


Slide 11 - Tekstslide

Welke beroepen zijn er in de thuiszorg?

Slide 12 - Woordweb

Noem de basisregels van de eerste hulp van EHBO.nl

Slide 13 - Open vraag

EHBO
Er volgen een aantal vragen en vul het juiste woord in.

Slide 14 - Tekstslide

Bij een ______ is de bovenste huidlaag, de opperhuid weggeschaafd.

Slide 15 - Open vraag

Bij een ________ gaat het om een snee, bijvoorbeeld in je vinger of hand.

Slide 16 - Open vraag

Bij een ernstige snijwond in je vinger is een ____________ nodig

Slide 17 - Open vraag

Bij een ____________ gaat het om een beschadiging van het onderhuids bindweefsel

Slide 18 - Open vraag

Bij twijfel tussen een kneuzing of een _________ moet je altijd naar de arts.

Slide 19 - Open vraag

Flauwvallen, bewusteloosheid en AED

Flauwvallen: lichte, kortdurend bewustzijnsverlies, slachtoffer reageert op prikkels.

Gewone spierspanning, reflexen zijn in intact.

Bewusteloosheid: diep bewustzijnverlies, slachtoffer regeert niet op prikkels.

Spierspanning is verdwenen, reflexen vallen uit.

Slide 20 - Tekstslide

Wat doe je als iemand flauwvalt?

Slide 21 - Woordweb

AED
In enkele gevallen kan het bij bewusteloosheid om een hartstilstand gaan. Na een cursus reanimeren en gebruik van een AED kunnen je reanimeren toepassen en een AED gebruiken.

Slide 22 - Tekstslide

Brandwonden

Eerste graads brandwond: doet pijn. De huis is rood en dikker dan normaal

Tweede graads brandwond: zeer pijnlijk. De huid is rood en dikker dan normaal. Je ziet blareen op de huid en in de blaren zit geel vocht.

Derde graads brandwond: doet geen pijn, omdat de zenuwen in de huid zijn verbrand. De huid erom heen is zeer pijnlijk.

Slide 23 - Tekstslide

Welke brandwond zie je hier?

Slide 24 - Open vraag

Welke stappen zijn nodig als je je handen gaat wassen?

Slide 25 - Woordweb

Wat is actief luisteren?
A
Open vragen stellen terwijl naar de tv kijkt.
B
Iemand aankijken tijdens het gesprek en open vragen stellen.
C
Gesloten vragen stellen en op je telefoon kijken.
D
Ligt aan de situatie.

Slide 26 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk goed op je eigen lichaamshouding te letten als je een zorgvrager ondersteunt bij het verplaatsen?
A
Jullie kunnen beiden vallen.
B
Om ervoor te zorgen dat jij geen klachten krijgt.
C
Je moet alles doen om de zorgvrager te helpen.
D
Antwoord A, B en C zijn fout.

Slide 27 - Quizvraag

Zou jij handschoenen aandoen als je een bed dat nat is van urine moet verschonen? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open vraag

De schijf van vijf geeft een voedingsadvies. Wat is het advies per dag en per week?
A
1 x per week iets groots 2 x per dag iets kleins
B
5 x per week iets groots 1 x per dag iets kleins
C
7 x per week iets groots 7 x per dag iets kleins
D
3 x per week iets groots 5 x per week iets kleins

Slide 29 - Quizvraag

Vragen?

Slide 30 - Tekstslide