parler de ses vacances

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide



onderwerp

alle ww

rest vd zin
je suis resté(e) chez moi

il est parti en France

nous avons pris l'avion

j'ai fait de la natation

je suis allé(e) avec mes amis

Slide 2 - Tekstslide

ik ben naar Spanje gegaan
A
je suis en Espagne
B
je suis allée en Espagne
C
je vais en Espagne

Slide 3 - Quizvraag

aantekening - dit moet je kunnen vertellen over tes vacances:
- tu es allé(e) en vacances                (à la mer, en France, aux Etats-Unis, à Lyon, au Portugal)  

- avec qui tu es allé(e) en vacances    (avec mes parents, mes amis/copains, ma soeur, mon frère)

- quand tu es parti(e)                                 (en juin, en juillet, en aout, cet été, l'année dernière)

- combien de temps tu es parti(e)       (quinze jours, une semaine, trois semaines, un weekend)

- comment tu as voyagé                           (en train, en voiture, en avion, à vélo)

- quelles activités tu as fait                      (fait du cheval, fait du vélo, visité la région et un château)

Slide 4 - Tekstslide

we zijn met de auto gegaan
A
on est parti en avion
B
on est allé en voiture
C
on va en avion
D
on va en voiture

Slide 5 - Quizvraag

Regarde le fragment suivant (volgende) du Petit Nicolas....
Note dans ton cahier:

1. Le père veut aller à ...............................

2. Sa mère préfère aller à ............................................

3. .............................. part aussi avec la famille de Nicolas

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Avec qui?
Quelle destination?

Vertel en français à je buurman/-vrouw met wie en waar je naartoe bent gegaan (gebruik het formulier hiernaast)

Je suis allé......
Je suis parti avec........

Slide 8 - Tekstslide

on a été...... 
à la camp....
à la ... / .....

Slide 9 - Tekstslide

Lees goed hoe je de landennamen gebruikt. 
Er wordt straks een vraag over gesteld!
Je suis parti(e) / allé(e)  
aux Pays-Bas
aux Etats-Unis
Je suis parti(e) / allé(e)
en France
en Angleterre
en Allemagne
en Espagne
en Italie                            
en Suisse
en Suède
Je suis parti(e) / allé(e)
au Portugal - Japon - Canada - Maroc
à + plaatsnaam
à Paris
à Barcelone

Slide 10 - Tekstslide

Als de naam van een land eindigt op E dan gebruik je ..... om in/naar te zeggen:
A
au
B
aux
C
en
D
à

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben naar Frankrijk geweest/gegaan =

Slide 12 - Open vraag

Hoe zeg je 'ik ben naar Engeland gegaan'?
A
je vais en Angleterre
B
je suis allé en Angleterre
C
je aller à la Angleterre
D
j'ai été en Angleterre

Slide 13 - Quizvraag

Hoe zeg je 'ik heb genomen het vliegtuig'?

- j'ai ...............................

Slide 14 - Open vraag

woorden die met 'la durée' te maken hebben
1 week = 
2 weken = 
5 dagen =
1 maand =
een jaar =

Slide 15 - Tekstslide

aantekening  -->               tu es allé quand?
je suis allé(e)......
cet été = van de zomer
en juillet = in juli
en aout = in augustus
l'année passé/dernière = vorig jaar
la semaine passée/dernière = vorige week
il y a 2 mois = twee maanden geleden

Slide 16 - Tekstslide

Zeg 'ik ben gebleven twee weken'

Slide 17 - Open vraag

Welk antwoorden passen bij de vraag?

Tu es allé QUAND?
A
en voiture
B
il y a six jours
C
l'année dernière
D
en hiver

Slide 18 - Quizvraag

een maand geleden ben ik gegaan...
A
il y a un mois, je suis été
B
il y a un mois, je suis allé

Slide 19 - Quizvraag

in juli
A
en juilee
B
au juillet
C
en juillet
D
au juilee

Slide 20 - Quizvraag

aantekening -->   hoe ga je....?
en voiture
en train
en avion
en bateau
en vélo
à pied

Slide 21 - Tekstslide

we zijn met de auto gegaan
A
on est allé en bateau
B
nous sommes allés en voiture
C
vous êtes allés en bateau
D
vous êtes allés en voiture

Slide 22 - Quizvraag

Welke zegt iets over COMMENT en niet over QUELLE ACTIVITÉ?

j'ai fait du foot - nous avons fait du shopping - il a fait du vélo - tu as nagé - nous avons pris le bus -
je suis allé en voiture - j'ai visité un musée - j'ai été au cinéma - j'ai écouté de la musique

Slide 23 - Open vraag

Noem 'moyens de transports'

begin met EN of À

Slide 24 - Woordweb

Leesvaardigheid:
Je gaat nu 3 examenteksten lezen en de vragen beantwoorden
Noteer de antwoorden op je proefwerkblaadje

Slide 25 - Tekstslide

Schrijven:
Tu écris un email (sur le papier OSG) : tu racontes tes vacances.

Laat deze 8 onderwerpen erin terugkomen:
où/avec qui/quand/combien de temps/moyen de transports/
quelles activités/quel temps et ton opinion!

Gebruik:
- simpele zinnen met eenvoudige woorden
- vaste volgorde = onderwerp + ALLE ww + rest van de zin


Slide 26 - Tekstslide