Oefentoets 4.1 t/m 4.3 TL

Formatieve toets
4.1 - 4.2 - 4.3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Formatieve toets
4.1 - 4.2 - 4.3

Slide 1 - Tekstslide

Al een aantal dagen is het buiten vrij koud. Het heeft gesneeuwd. Esmee heeft een dikke trui aangedaan om te voorkomen dat zij het koud krijgt. Als Esmee aankomt op school houden ze een sneeuwballengevecht. Daarna gaan Esmee en haar vriendinnen snel wat drinken; ze hebben dorst gekregen! Wat is de inwendige prikkel in dit verhaal?

Slide 2 - Open vraag

Al een aantal dagen is het buiten vrij koud. Het heeft gesneeuwd. Esmee heeft een dikke trui aangedaan om te voorkomen dat zij het koud krijgt. Als Esmee aankomt op school houden ze een sneeuwballengevecht. Daarna gaan Esmee en haar vriendinnen snel wat drinken; ze hebben dorst gekregen! Wat is de uitwendige prikkel in dit verhaal?

Slide 3 - Open vraag

Wat is een prikkel?

Slide 4 - Open vraag

Wat is een adequate prikkel?
A
De prikkel waar een zintuig niet op reageert
B
Een prikkel die steeds maar doorgaat.
C
De minimale sterkte van een prikkel
D
De prikkel waar een zintuig op reageert

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een impuls?

Slide 6 - Open vraag

Na verloop van tijd hoort iemand de klok niet meer tikken.
Wat is er met de drempelwaarde gebeurt?
Wat is de biologische term voor dit verschijnsel?
A
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
B
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
C
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet gewenning.
D
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet gewenning.

Slide 7 - Quizvraag

Je vult de afwasteil met heet water. Wanneer je je handen in het water stopt, voelt het water erg heet aan. Maar als je een paar minuten bezig bent, valt het met de warmte wel mee.

Hoe heet het verschijnsel waardoor het water niet meer zo heet aanvoelt als je handen een tijdje in het water zitten.
A
Motivatie
B
Gewenning
C
Adequate prikkel
D
Drempelwaarde

Slide 8 - Quizvraag

Wat wordt aangewezen met onderdeel 9?

Slide 9 - Open vraag

Wat wordt aangewezen met onderdeel 4?

Slide 10 - Open vraag

Wat wordt aangewezen met onderdeel 3?

Slide 11 - Open vraag


Wat is de functie van onderdeel 5?
A
Het oog beschermen
B
Het oog voorzien van voedingsstoffen en zuurstof
C
Prikkels opvangen en daar impulsen van maken
D
Impulsen naar de hersenen vervoeren

Slide 12 - Quizvraag

Sleep de tekst bij A t/m F naar de juiste kant (1 of 2)
Veraf kijken

Dichtbij kijken
Platte lens
Bolle lens
Slappe lensbandjes
Strakke lensbandjes
Samengetrokken accommodatiespier
Ontspannen accommodatiespier

Slide 13 - Sleepvraag

Het oog kan de lens niet vlakker krijgen, dus de persoon ziet een voorwerp ver weg niet scherp. Hoe noemen we dit?
A
Een lui oog
B
Een dik oog
C
Een bijziend oog
D
Een verziend oog

Slide 14 - Quizvraag

In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk kleurenblind. Hoe kun je dat in het oog zien?
A
Het oog heeft geen gele vlek.
B
Het oog heeft alleen maar staafjes.
C
Het oog heeft staafjes en kegeltjes.
D
Het oog heeft geen blinde vlek.

Slide 15 - Quizvraag

Wat wordt aangeduid
bij onderdeel 4?

Slide 16 - Open vraag

Wat is de functie van
onderdeel 10?

Slide 17 - Open vraag

Via welke weg horen wij geluid?
A
Gehoorgang -> trommelvlies ->gehoorbeentjes ->slakkenhuis ->gehoorzenuw->hersenen
B
Gehoorgang ->slakkenhuis ->gehoorbeentjes->trommelvlies -> gehoorzenuw-> hersenen
C
Gehoorgang->trommelvlies ->slakkenhuis->gehoorbeentjes ->gehoorzenuw->hersenen
D
Gehoorgang->trommelvlies ->gehoorbeetjes->gehoorzenuw ->hersenen

Slide 18 - Quizvraag


Welke onderdelen vind je in het middenoor?
A
Trommelvlies, gehoorbeentjes en trommelholte
B
Trommelvlies en gehoorbeentjes
C
Trommelvlies, gehoorbeentjes en gehoorgang
D
Gehoorgang, trommelvlies, trommelholte en gehoorbeentjes

Slide 19 - Quizvraag


A
Gehoorbeentjes
B
Slakkenhuis
C
Trommelvlies
D
Buis van Eustachius

Slide 20 - Quizvraag

Welke 4 zintuigen liggen er in de huid?

Slide 21 - Open vraag

Je loopt naar buiten en krijgt het koud.
Wat gebeurt er met je huid?
De bloedvaatjes worden
A
Ze worden wijder
B
Ze worden nauwer
C
Er gebreurt niks
D
Het worden er meer

Slide 22 - Quizvraag

Welk nummer geeft aan waar de reukzintuigen liggen? En bij welk nummer liggen de smaakzintuigen?
A
Reukzintuig=2 Smaakzintuig=3
B
Reukzintuig=4 Smaakzintuig=5
C
Reukzintuig=2 Smaakzintuig=5
D
Reukzintuig=4 Smaakzintuig=3

Slide 23 - Quizvraag