ZELFSTANDIG basiskennis farma les 1 - 2

• Verpleging en verzorging
• MBO
• Studiejaar 3

Test zelf je basiskennis over farmacologie

Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn zou moeten gebruiken.

1. Indicatie
2. contra-indicatie

Deze term beschrijft: de hoeveelheid medicatie die per 24 uur (dag) moet worden ingenomen.

1. therapeutische concentratie
2. dosering
3. toxische concentratie
4. biologische beschikbaarheid

Sleep op de juiste plek. 

intraveneus

intramusculair

subcutaan

oraal

oromucosaal

rectaal

Deze term beschrijft: Hoeveelheid werkzame stof die per toediening van een medicatie, systemisch in het lichaam vrijkomt

1. therapeutische concentratie
2. dosering
3. biologische beschikbaarheid
4. toxische concentratie

Deze term beschrijft 'de reden' waarom een zorgvrager een medicijn NIET zou moeten gebruiken.

1. Indicatie
2. contra-indicatie

Lokale toediening

systemisch, enteraal

systemisch, parenteraal 

Welke toedieningsvorm hoort bij welke route? 

creme voor de huid

tablet

hooikoorts oogdruppels

zetpil

transdermaal

intramusculair

antibiotica drank

oromucosaal

Lokaal: hooikoorts oogdruppels en creme. 

systemisch enteraal: tablet, zetpil en antibiotica drank 

Systemisch parenteraal: intramusculair,       

                                        transdermaal,

                                        oromucosaal 

Antwoorden: 

Deze term beschrijft: De concentratie waarbij voldoende werkzaamheid van het medicijn in het bloed wordt bereikt en waarbij de bijwerkingen die optreden aanvaardbaar zijn

1. toxische concentratie
2. toedieningsfrequentie
3. plasmaconcentratie
4. therapeutische concentratie

de 4 fasen van de farmcokinetiek. 

Absorptie

distributie

metabolisme

eliminatie

Zorg dat je ze zo kunt opnoemen en uitleggen wat het inhoudt

Deze term beschrijft:
Hoeveelheid (%) werkzame medicijn die in het lichaam beschikbaar komt, na een systemische toediening

1. therapeutische concentratie
2. dosering
3. biologische beschikbaarheid
4. toxische concentratie

Een zorgvrager smeert zalf op haar arm, omdat ze daar lokaal eczeem heeft.
Stelling: je hebt hier te maken met een firstpass effect en biologische beschikbaarheid.

1. waar
2. niet waar

Bedenk voor jezelf

Snap je ook waarom dat zo is? Probeer het in eigen woorden uit te leggen. 
Op de toets kan dit gevraagd worden. 

Een zorgvrager spuit een spray onder haar tong. Dit middel werkt systemisch en komt in de goede chemische vorm in het bloed na opname
Stelling: je hebt hier te maken met biologische beschikbaarheid

1. waar
2. niet waar

Een zorgvrager gebruikt pijnstillers in orale vorm, morfine. maar omdat ze ziek wordt lukt het slikken niet meer en gaat ze ipv orale inname naar injecties.
welke uitspraak klopt?

1. de dosering kan hetzelfde blijven.
2. de dosering moet wrs omhoog ivm de biologische beschikbaarheid
3. de dosering moet wrs omlaag ivm de biologische beschikbaarheid
4. ik weet het niet.

Dat was de laatste