Wat heb je nodig om geografisch te kunnen redeneren?

Wat heb je nodig om geografisch te kunnen redeneren?
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Wat heb je nodig om geografisch te kunnen redeneren?

Slide 1 - Tekstslide

Het begint met:

Slide 2 - Tekstslide

Waar vind je de begrippen?

Slide 3 - Woordweb

Waar kun je oefenen met begrippen?

Slide 4 - Woordweb

3.7 Geografische werkwijzen

Slide 5 - Tekstslide

Geografische werkwijzen
Deze staan achterin elk boek weergegeven en uitgelegd.
  • verschijnselen en gebieden vergelijken in tijd en ruimte
  • relaties leggen binnen en gebied en tussen gebieden
  • verschijnselen en gebieden vanuit verschillende dimensies beschrijven en analyseren
  • verschijnselen en gebieden in hun geografische context plaatsen
  • verschijnselen en gebieden op verschillende ruimtelijke schaal beschrijven  en analyseren
  • verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door relaties te leggen tussen het bijzondere en het algemene

Slide 6 - Tekstslide

Vaardigheden
Vaardigheden 
Kaarten:
  • selecteren
  • lezen
  • analyseren
  • interpreteren
  • maken
Geografische vragen:
  • beschrijvende
  • verklarende 
  • voorspellende
  • waarderende
  • oplossende 
Geografische vragen beantwoorden:
  • vergelijken
  • relaties leggen 
  • dimensies 
  • geografische  context
  • ruimtelijke schalen

Slide 7 - Tekstslide

Vergelijken
Bij aardrijkskunde vergelijk je aardrijkskundige verschijnselen in een of meer gebieden. Je benoemt dan de overeenkomsten en verschillen, bijvoorbeeld tussen een stad en een dorp.
 

Een stad en een dorp zijn allebei nederzettingen. Dat is een overeenkomst. Maar er zijn ook veel verschillen. In een stad wonen bijvoorbeeld veel meer mensen dan in een dorp.

Slide 8 - Tekstslide

Staafgrafiek
Een staafgrafiek wordt gebruikt om verschijnselen of gebieden met elkaar te vergelijken. 

Bijvoorbeeld: 
de groei van het BBP. 

Slide 9 - Tekstslide

 Verschijnselen en gebieden in ruimte en tijd vergelijken

Het opsporen van overeenkomsten en verschillen, niet alleen nu maar ook voor de toekomst


Slide 10 - Tekstslide

Verschijnselen en gebieden plaatsen in hun geografische context

Gebieden en verschijnselen maken deel uit van een groter geheel. 

Dit zijn vaak inzichtvragen waarbij je er echt door moet denken. Denk hierbij out of the box, maar wel altijd geografisch. 

vb. Waarom zit een hoofdkantoor graag in Amsterdam?

Slide 11 - Tekstslide

Wisselen van schaalniveau
Hiertoe hoort het wisselen van schaalniveau
Op wereldniveau hoort Nederland tot de dichtbevolkte landen en ook op Europees niveau is dat het geval. 
Maar op nationaal niveau zijn er grote verschillen tussen de provincies en op lokaal niveau worden de verschillen nog groter. Je komt daar gebieden tegen met extreem hoge bevolkingsdichtheden, maar ook gebieden die vrijwel onbewoond zijn.
Wisselen van schaalniveau is in-en uitzoomen

Slide 12 - Tekstslide

DIMENSIE
=
INVALSHOEK
  • fysische geografische dimensie
  • politieke dimensie
  • economische dimensie
  • demografische dimensie
  • sociaal-culturele dimensie
  • (ecologische dimensie)
  • (historische dimensie)

Slide 13 - Tekstslide

Geografische dimensies 

Slide 14 - Tekstslide

Verschijnselen en gebieden beschrijven en analyseren door relaties te leggen tussen het bijzondere en het algemene.
Dit gaat vaak over een situatiebeschrijving (het bijzondere) en de algemene regel.

Algemene regels kun je vaak formuleren in 'hoe, hoe'-zinnen.
De situatie gaat over de specifieke locatie in de bron of de vraag

Slide 15 - Tekstslide

Kaarten analyseren
Je zoekt naar ruimtelijke patronen op de kaarten. Door kaarten te vergelijken kun je ook samenhangen tussen verschijnselen ontdekken binnen een gebied of tussen gebieden.   Kijk b.v. naar de hoogte van het aantal slachtoffers en de hoogte van de materiele schade bij kaart GB 209C

Slide 16 - Tekstslide