voorzetsel naar:zu - bij personen en als je een doel hebt
Ich gehe zur Schule
Er geht zu seiner Oma/ Hanneke/ Herr Müller
nach - bij (wind)richtingen
nach dem Westen
nach links
nach Hause gehen (uitzondering)
in - uitzonderingen
ins Kino gehen - naar de bioscoop
landen met een lidwoord - in die Türkei/die Schweiz gehen
in die Niederlande fahren