Mens en omgeving deel 5

Huishoudelijke dienst
Voor mensen met een beperking is een huishoudelijke dienst erg belangrijk. Zij voeren verschillende werkzaamheden uit. 
  • het verzorgen van de voeding
  • schoonmaken en opruimen
  • textielverzorging (was sorteren etc)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Huishoudelijke dienst
Voor mensen met een beperking is een huishoudelijke dienst erg belangrijk. Zij voeren verschillende werkzaamheden uit. 
  • het verzorgen van de voeding
  • schoonmaken en opruimen
  • textielverzorging (was sorteren etc)

Slide 1 - Tekstslide

Welke werkzaamheden voert een huishoudelijke dienst uit?
A
Koken
B
Massages aan huis geven
C
Kletsen met de bewoners
D
ICT vaardigheden uitleggen

Slide 2 - Quizvraag

Geef twee voorbeelden van huishoudelijke werkzaamheden die jij thuis uitvoert of kan uitvoeren?

Slide 3 - Open vraag

Efficiënt werken
Dit houdt in dat  je doelmatig werkt, dus met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk schoonmaken. Enkele tips om efficiënt te werken:
  • Zorg dat je alle schoonmaakmiddelen en materialen bij je hebt op de materiaalwagen.
  • Zet alles op ooghoogte zodat je geen tijd verliest met bukken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een ander woord voor instelling?
A
Een kantoor
B
Een school
C
Een organisatie
D
Een winkel

Slide 5 - Quizvraag

Wat is efficiënt werken?
A
Zo min mogelijk schoonmaken met zoveel mogelijk inspanning
B
Hetzelfde als ergonomisch werken
C
Zoveel mogelijk schoonmaken met zo min mogelijk inspanning
D
Geen schoonmaakmiddelen gebruiken

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de goede werkvolgorde?
Er zijn twee goede antwoorden.
A
Werk van beneden naar boven
B
Werk van boven naar beneden
C
Werk van droog naar nat
D
Werk van nat naar droog

Slide 7 - Quizvraag

Waarom moet je van schoon naar vuil werken?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de juiste werkvolgorde? Er zijn twee goede antwoorden.
A
Werk van binnen naar buiten
B
Werk van buiten naar binnen
C
Werk van achter naar voor
D
Werk van voor naar achter

Slide 9 - Quizvraag

Reinigheidsniveaus
  • Ruwschoon: Lage eisen aan schoonmaken. Bijvoorbeeld een berging/garage.
  • Huishoudelijk schoon: Zichtbare vuil is weg. Nog wel bacteriën in de ruimte. Bijv. woonkamer.
  • Smetschoon: Een ruimte waar zelfs de bacteriën gedood zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Ruwschoon
Welke ruimte hoort niet ruwschoon zijn.
A
De huiskamer
B
Een schuur
C
Een garage
D
Een kelder

Slide 11 - Quizvraag

Welk reinigingsniveau hoort bij een operatiekamer
A
ruwschoon
B
smetschoon
C
huishoudelijk schoon
D
gladschoon

Slide 12 - Quizvraag

Als je 1 x per maand de ramen lapt heet dit
A
periodieke schoonmaak
B
regelmatig schoonmaken
C
huishoudelijk schoon
D
ruwschoon

Slide 13 - Quizvraag

Er zijn verschillende schoonmaakniveaus.
Welke hoort niet in het rijtje thuis?
A
Smetschoon
B
Huishoudelijk schoon
C
Brandschoon
D
Ruwschoon

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Wat is ergonomisch werken?

Slide 16 - Open vraag

Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quizvraag

Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Wat betekenen deze wassymbolen?
A
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = heet strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag in de droger
B
1 = in de wasmachine wassen op antikreuk-programma 2 = warm strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag in de droger
C
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = lauw strijken 3 = bleken mag 4 = niet stomen 5 = mag niet in de droger
D
1 = in de wasmachine wassen op gewoon programma 2 = warm strijken 3 = niet bleken 4 = stomen mag 5 = mag niet in de droger

Slide 20 - Quizvraag

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
hoe je de was moet wassen
B
Waar het textiel van is gemaakt
C
de wasvoorschriften
D
wassymbolen

Slide 21 - Quizvraag

Hoe heet dit etiket?
A
Behandelingsetiket
B
Samenstellingsetiket

Slide 22 - Quizvraag

Hoe heet dit etiket?
A
Behandelingsetiket
B
Samenstellingsetiket

Slide 23 - Quizvraag

Wassen op 40 C
Niet bleken
Heet strijken
Niet in de droger

Slide 24 - Sleepvraag

Basisregels EHBO
  1. Let op gevaar
  2. Ga na wat er gebeurd en daarna wat het slachtoffer mankeert
  3. Stel het slachtoffer gerust en zorg voor beschutting
  4. Zorg voor professionele hulp
  5. Help het slachtoffer op de plaats waar hij zit of ligt

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Wat voor brandwond zag je in het filmpje en hoe moet je die behandelen?

Slide 27 - Open vraag

Dit is een:
A
Eerstegraads brandwond
B
Tweedegraads brandwond
C
Derdegraads brandwond

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel graads brandwond is dit?
A
eerste
B
tweede
C
derde

Slide 29 - Quizvraag

Hoeveel minuten moet je gelijk koelen bij een brandwond?
A
5
B
15
C
10
D
1

Slide 30 - Quizvraag

Welke drie soorten brandwonden ken je?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Video

Wat zeg je als je de telefoon opneemt bij een zakelijk gesprek?
A
Hoi, u spreekt met ... van het Van Vredenburch College
B
Goedemiddag, wat kan ik voor u doen?
C
Goedemiddag, u spreekt met ... van het Van Vredenburch College
D
Hoi, wat kan ik voor u doen?

Slide 33 - Quizvraag

Bedrijfsnaam noemen
Doei
Praten over eigen problemen
Notities maken
Vriendschappelijk
Het gesprek samenvatten
Over koetjes en kalfjes
Vriendelijk

Slide 34 - Sleepvraag

Visuele beperking
Auditieve beperking

Slide 35 - Tekstslide

Problemen met het gehoor noem je ook wel
A
audiotieve beperking
B
visuele beperking
C
Audio beperking
D
auditieve beperking

Slide 36 - Quizvraag

Ik heb een visuele beperking, dan heb ik een beperking van ….
A
spraak
B
gezichtsvermogen
C
beweging
D
sociaal

Slide 37 - Quizvraag

Welke 5 begrippen zijn je bijgebleven?

Slide 38 - Woordweb