Paragraaf 1.2
verschillen in behoeften worden veroorzaakt door:
A
technologische ontwikkelingen
B
schaarste
C
primaire en secundaire behoeften
D
budget, leeftijd, geslacht, vrienden, reclames
1 / 16
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
verschillen in behoeften worden veroorzaakt door:
A
technologische ontwikkelingen
B
schaarste
C
primaire en secundaire behoeften
D
budget, leeftijd, geslacht, vrienden, reclames
Slide 1 - Quizvraag
WAT IS EEN BUDGET?
A
geld wat je te besteden hebt
B
dat zijn onkosten
C
dat is een begroting
D
geld voor oliebollen
Slide 2 - Quizvraag
Sociale beïnvloeding is
A
De invloed van fabrikanten op wat jij koopt
B
De invloed van winkeliers op wat jij koopt
C
De invloed van vrienden op wat jij koopt
Slide 3 - Quizvraag
Voorbeeld van Sociale beïnvloeding
A
Je ontvangt een reclameblaadje in de brievenbus
B
Je klasgenoten hebben allemaal een nieuwe fiets.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is sociale beïnvloeding?
A
Dat mensen om je heen invloed hebben op je keuze
B
Dat mensen om je heen een product afraden of aanraden.
C
Dat jij je mening geeft over een product, thuis of bij je vrienden
D
A, B, C, zijn alle drie goed
Slide 5 - Quizvraag
Commerciële beïnvloeding:
A
is beïnvloeding door reclame en verkopers op je koopgedrag.
B
is beïnvloeding door familie, vrienden en bekenden op je koopgedrag.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen commerciële beïnvloeding
A
Coca Cola reclame
B
Jumbo sponsert wielrennen
C
Je broer adviseert je Adidas schoenen te kopen
D
Je mag gratis drinken proeven in winkelcentrum
Slide 7 - Quizvraag
Een reclameadvertentie heeft als doel:
A
informeren
B
overhalen
Slide 8 - Quizvraag
Procent betekend:
A
1/100
B
1/100000
C
1/1000
D
1/1000000
Slide 9 - Quizvraag
Hoeveel procent is 672 van 1.200?
A
52 %
B
61%
C
58%
D
56 %
Slide 10 - Quizvraag
Hoeveel procent is met tonijn?
A
60%
B
70%
C
80%
D
90%
Slide 11 - Quizvraag
Hoeveel procent is € 16,50 van € 240,-
A
7%
B
6,6%
C
6,9%
D
6,8%
Slide 12 - Quizvraag
Welke formule gebruik je om een verandering in procenten uit te rekenen?
A
deel/geheel ×100%
B
(nieuw-oud)/oud x 100%
Slide 13 - Quizvraag
''In de klas zitten 30 leerlingen waarvan 12 jongens. Hoeveel procent van de klas bestaat uit jongens?''
Wat doe ik bij deze som?
Wat doe ik bij deze som?
A
Procentuele verandering berekenen
B
Bedrag of aantal omrekenen naar procenten
C
Procenten omrekenen naar een bedrag of aantal
Slide 14 - Quizvraag
Procentuele verandering
Een e-reader van € 79,00 kost met ingang van volgende week € 87,00 Bereken hoeveel procent de e-reader duurder wordt.
Een e-reader van € 79,00 kost met ingang van volgende week € 87,00 Bereken hoeveel procent de e-reader duurder wordt.
A
10 %
B
9,9 %
C
10,1%
D
8 %
Slide 15 - Quizvraag
Procenten rond ik af op..
A
1 decimaal
B
2 decimalen
C
gehele getallen
D
3 decimalen
