herhaling zuur/base en titratie

Toetsstof P3
-H 8, 9, 11, §12.2 + molrekenen (o.a. Vm)
-Open boek
-Verplicht voor iedereen die gemiddeld 5.5 staat en lager
-Keuze voor anderen
-Telt alleen mee als je gemiddelde cijfer omhoog gaat
-Ook meerkeuze vragen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toetsstof P3
-H 8, 9, 11, §12.2 + molrekenen (o.a. Vm)
-Open boek
-Verplicht voor iedereen die gemiddeld 5.5 staat en lager
-Keuze voor anderen
-Telt alleen mee als je gemiddelde cijfer omhoog gaat
-Ook meerkeuze vragen

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt de onbekende molariteit uitrekenen in een titratie. 
Je kunt een redoxreactie opstellen en bepalen of de reactie verloopt.

Slide 2 - Tekstslide

titratie
een titratie is een analysemethode om de molariteit van een bekende stof te bepalen

Slide 3 - Tekstslide

als de kleur omslaat, is er precies 12,53 mL van de 0,010 M natronloog toegevoegd. Hoeveel mol OH- heeft gereageerd?
mol
0,010
...
L
1
...
A
0,010 x 12,53 = 0,13 mol
B
0,010 x 0,01253 = 0,13 mmol
C
0,010 / 12,53 = 8,0 mol
D
0,010 / 12,53 = 8,0 mmol

Slide 4 - Quizvraag

aantal mol uitrekenen
mol = molariteit x Liter
of:



x = 0,010 x 0,01253 = 0,1253 *10-3 mol = 0,13 mmol
mol
0,010
x
L
1
0,01253

Slide 5 - Tekstslide

Er zat 25,0 mL azijnzuur (CH3COOH) in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol OH- gereageerd.
Hoeveel mol azijnzuur heeft dan gereageerd?
A
1:1 dus ook 0,13 mol
B
1:1 dus ook 0,13 mmol
C
3:1 dus 0,042 mol
D
1:3 dus 0,39 mmol

Slide 6 - Quizvraag

Er zat 25,0 mL azijnzuur in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol azijnzuur gereageerd. Wat was de molariteit van het azijnzuur?
mol
0,13*10-3
...
L
...
...
A
0,13 x 25 = 3,3 M
B
0,13 / 25 = 0,0052 M
C
0,13 x 0,025 = 0,0033 M
D
0,13*10-3 x 0,025 = 0,0052 M

Slide 7 - Quizvraag

van mol naar molariteit
Er zat 25,0 mL azijnzuur in de erlenmeyer. Er heeft 0,13 mmol azijnzuur gereageerd. Wat was de molariteit van het azijnzuur?
Molariteit is mol/L dus vul de verhoudingstabel goed in:


x = 0,13*10-3 / 0,025 = 0,0052 mol/L
mol
0,13*10-3
x
L
0,025
1

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld redoxreactie opstellen
  • Een staafje aluminium in een zinkchloride-oplossing
  • Stap 1: Al (s), Zn2+ (aq), Cl- (aq) en H2O (l)
  • Stap 2: Sterkste OX: Zn2+ en sterkste RED: Al
  • Stap 3: ∆V0 = V0(OX) - V0 (RED) = -0,76 --1,66 = 0,90 is aflopend
  • Stap 4: Halfreactie OX:   Zn2+ + 2e- -> Zn(s)               (x3)
  • Stap 4: Halfreactie RED: Al(s)            -> Al3+ + 3e-       (x2)
  • Stap 4: Totaalreactie:      2 Al(s) + 3 Zn2+ -> 3 Zn(s) + 2Al3+
  • Stap 5:  Controle: Geen neerslag tussen Al3+ en Cl-. Lading- en massabalans klopt

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de halfreactie als zuurstof in zuur milieu reageert in een redoxreactie?
A
O3 + 2 H+ + 2e- -> H2O + O2
B
O2 + 4 H+ + 4e- -> 2 H2O
C
O2 + 2 H+ + 2 e- -> H2O2
D
O2 + 2 H2O + 4e- -> 4 OH-

Slide 10 - Quizvraag