Engelse werkwoorden vervoegen

Engelse werkwoorden vervoegen
Blz 240
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Engelse werkwoorden vervoegen
Blz 240

Slide 1 - Tekstslide

Veel Engelse werkwoorden zijn ingeburgerd in het Nederlands.
Voorbeelden:
Toasten, racen, relaxen, inloggen, downloaden en nog veel meer

Slide 2 - Tekstslide

vervoegen
Je beschouwt zo'n woord als een Nederlands woord en volgt dan de regels
- bepaal de stam door -en weg te halen
- kijk wat de laatste letter van die stam is. dubbele letters haal je weg.
- je schrijft de tegenwoordige tijd (ik-vorm of ik-vorm +t)
- in de verleden tijd gebruik je 't ex fokschaap

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld
chillen                                                           racen
chill (ik chil, hij/jijchilt                            ik race, racet
gechild                                                         geracet (de laatste hoorbare
                                                                         klank telt, dus de c)
                                                                          de (stomme) e moet erbij voor de uitspraak

Slide 4 - Tekstslide

Het vuur bran............. gisteravond nog lang na.
A
brand
B
brandden
C
brande
D
brandde

Slide 5 - Quizvraag

Hij vin..........dat hij niet schuldig is.
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vinden

Slide 6 - Quizvraag

Hij heeft hem beloof.......dat het goed komt.
A
beloofd
B
beloofdt
C
belooft
D
beloofde

Slide 7 - Quizvraag

De kok ontdooi..........het brood. (tt)
A
ontdooid
B
ontdooidt
C
ontdooit
D
ontdooide

Slide 8 - Quizvraag

De hond blaf........luid, terwijl hij aan de lijn zat.
A
blafde
B
blafte
C
blaftte
D
blaffte

Slide 9 - Quizvraag

Max race.........gisteren erg goed.
A
racede
B
racet
C
racete
D
raced

Slide 10 - Quizvraag

Zij mix........de ingrediënten goed door elkaar.
A
mixte
B
mixtte
C
mixde
D
mixed

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben vreselijk gestres......voor dat examen.
A
gestresd
B
gestressed
C
gestresst
D
gestrest

Slide 12 - Quizvraag