In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Basisstof 1.3
Werken met een microscoop
Slide 1 - Tekstslide
Aan het einde van de les:
Kan je uitleggen waarom je een microscoop gebruikt
Kan je uitleggen hoe je een preparaat maakt en kan je een preparaat maken.
kan je uitleggen hoe je een microscoop gebruikt en kan je een microscoop bedienen.
Weet je de tekenregels en kun je die toepassen.
Slide 2 - Tekstslide
Voorkennis
Slide 3 - Tekstslide
Waarom een microscoop?
Slide 4 - Woordweb
microscoop
timer
3:00
Slide 5 - Tekstslide
Hoe heet het voorwerp wat je onder de microscoop gaat bekijken?
A
Het preparaat
B
Het dekglas
C
Het voorwerp glas
D
Een blad
Slide 6 - Quizvraag
Als je een microscoop pakt hou je hem vast aan de
A
voet
B
statief
C
voet en statief
D
oculair en de tafel
Slide 7 - Quizvraag
Waarvoor is het diafragma?
A
Om de vergroting in te stellen
B
Om de hoeveelheid licht te regelen
C
Om je preparaat op te leggen
D
Om doorheen te kijken
Slide 8 - Quizvraag
Wat is de functie van de revolver
A
Hieraan zitten de objectieven en je kunt hiermee het juiste objectief voordraaien
B
Hier leg je je preparaat op
C
Hiermee zorg je dat je de tafel op en neer beweegt
D
Hiermee stel je het beeld scherp
Slide 9 - Quizvraag
Waar leg je het preparaat neer?
A
Op de tubus
B
Op de preparaatklem
C
Op de tafel
D
Op de revolver
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een dekglaasje?
A
Iets in een bril
B
Een ander woord voor een objectglas
C
Dun glaasje wat op het gemaakte preparaat gaat
D
Vliesje
Slide 11 - Quizvraag
Het precies scherp stellen van de microscoop doe je met...
A
de oculair
B
de grote schroef
C
het preparaat
D
de kleine schroef
Slide 12 - Quizvraag
Tanja gebruikt een microscoop met een oculair dat 10 × vergroot. Ze draait een objectief voor dat 40 × vergroot. Met welke vergroting bekijkt ze het preparaat? Met een vergroting van
A
10x
B
40x
C
50x
D
400x
Slide 13 - Quizvraag
Wat kun je met het blote oog zien?
Oog
microscoop
Slide 14 - Sleepvraag
Tekenregels
maak een grote tekening
gebruik het juiste potlood (hb)
Als je kleurt gebruik je kleurpotloden (geen stiften)
Teken eerst de omtrek met dunne lijnen, dan pas de onderdelen. Verduidelijk daarna de lijnen.
Teken wat je ziet. Maak het niet te ingewikkeld.
Zet de algemene gegevens neer. (klas naam datum onderwerp etc)
Schrijf de benamingen op. Rechte paralellen lijnen.
Slide 15 - Tekstslide
Tekenregels
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdrachten 1/2/4/7 van basisstof 1.3
Slide 18 - Tekstslide
Basisstof 1.4 Cellen
Dieren en planten
Slide 19 - Tekstslide
Aan het einde van de les kun je:
De delen benoemen van dierlijke en plantaardige cellen met hun kenmerken en hun functies
Slide 20 - Tekstslide
Cellen van dieren
cytoplasma = water met opgeloste stoffen
celmembraan = houdt alles bij elkaar
celkern = regelt alles (bijvoorbeeld eiwit maken)
Slide 21 - Tekstslide
Cellen van planten
celwand = stevigheid
bladgroenkorrels = maken glucose door ..........?
vacuole = blaasje met vocht (stevig)
cytoplasma = water met opgeloste stoffen
celmembraan = houdt alles bij elkaar
celkern = regelt alles in de cel
Slide 22 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdrachten 1/2/4/5/6/7/9/10 van basisstof 1.4