H17.4/5/6

17.4 leverancierskrediet
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

17.4 leverancierskrediet

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de waarde waarvoor je een al bestaand aandeel kan kopen?
A
Nominale waarde
B
Nummerieke waarde
C
Koerswaarde
D
Emissiekoerswaarde

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel totaal dividend kan er uitgekeerd worden?
A
€1.000
B
€5.000
C
€750
D
€500

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een NV plaatst €1.000.000 nominaal tegen een koers van €14 per aandeel van €10 nominaal. Hoeveel neemt de agioreserve toe?
A
€100.000
B
€400.000
C
€4.000
D
€1.400.000

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vaste activa van een onderneming stijgt in waarde. hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verschil tussen aandelen en obligaties is:
A
Aandelen worden op de beurs verhandeld en obligaties niet
B
De koers van een obligatie staat vast
C
Aandelen moeten worden terugbetaald en obligaties niet
D
Een obligatiehouder heeft geen zeggenschap

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een nadeel van een obligatielening (voor een bedrijf) is:
A
teveel mensen hebben zeggenschap
B
de interestkosten drukken de winst
C
het is een erg dure lening
D
Zowel antwoord A, B als C zijn goed.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

17.4 leverancierskrediet

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumptief leverancierskrediet: krediet dat een leverancier verleend aan een consument (aan particulieren).
Bijv: Jij bestelt nieuwe nike schoenen en je betaald deze pas over een maand

Voordeel: 
  • kosten voor de leverancier zijn laag
  • klantenbinding

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Productief leverancierskrediet: krediet dat een bedrijf verleent aan een ander bedrijf.
Bijv: een restaurant bestelt een nieuwe voorraad drank en betaald deze pas over een maand. 
Voordeel:
  • kosten zijn meestal lager dan bankkrediet
  • risico voor de leverancier is kleiner dan voor de bank omdat de leverancier beter weet hoe de klant ervoor staat.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Korting contant
Wanneer de afnemer binnen een bepaalde tijd betaald mag hij een percentage van het te betalen bedrag aftrekken. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aan de slag!
Opgave 17.7 + 17.10 af

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§17.5 Afnemerskrediet

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Aandelenkap.
€200.000
Agio reserve
€60.000
Lening
€200.000
Totale activa
€460.000
Totale passiva
€460.000
A
EV = €60.000
B
EV = €200.000
C
EV = €260.000
D
EV = €460.000

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een aandeel is een
A
Eigendomsbewijs
B
Schuldbewijs
C
Eigen vermogen
D
Vreemd Vermogen

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Nv heeft een resultaat behaald na belasting van € 50.000,- . Het dividendpercentage is 3%. Het geplaatst aandelenkapitaal is € 1.000.000,- Hoeveel euro zal er aan de reserve worden toegevoegd? Maak een winstverdeling

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De vaste activa van een onderneming stijgt in waarde hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maatschappelijk aandelenkapitaal is 1.000.000 en geplaatste aandelenkapitaal is 500.000.
Er worden nieuwe aandelen geëmitteerd (uitgegeven) namelijk 10.000 stuks voor 15 euro. Hoeveel geld ontvangt het bedrijf?
A
150.000 euro
B
100.000 euro
C
500.000 euro
D
50.000 euro

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§17.5 Afnemerskrediet

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Je kunt de kenmerken van afnemerskrediet noemen

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afnemerskrediet (ook consumptief en productief)
De afnemer (de klant) verstrekt krediet aan de leverancier
Wanneer:
  • Bij speciale orders (maatwerk) 
  • Dienstverlenende bedrijven (bij wanbetaling kan je geen product terugvorderen)
  • Opkopende handel (agrarische gewassen kweken voor de klant)

Slide 24 - Tekstslide

Boot wordt in fases gebouwd en iedere keer betaal je als klant een deel vooruit

Ezelsbruggetje: 
Bij leverancierskrediet doet de leverancier de eerste stap (leveren), bij afnemerskrediet doet de afnemer de eerste stap (betalen)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een klant, een afnemer die nog moet betalen, noemen we ook wel een...?
A
Debiteur
B
Crediteur

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Debiteuren/Crediteuren
  • Debiteuren zijn jouw afnemers. Van hen moet jij later nog geld ontvangen.
  • Crediteuren zijn jouw leveranciers. Aan hen moet je later nog geld betalen.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leverancierskrediet vs afnemerskrediet
Woonboulevard (leverancier) en blij gezin (afnemer)

Gezin betaalt vooruit: afnemerskrediet
Woonboulevard levert bank, gezin
betaalt later: leverancierskrediet

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LEVERANCIERSKREDIET
AFNEMERSKREDIET
Een consument die een koffiemachine heeft betaald maar deze is nog niet geleverd
Het pakketje van Zalando is al geleverd maar jij hebt nog niet betaald
De garage ontvangt nog geld van een ondernemer die zijn zakenauto kwam keuren
Een meubelzaak moet nog een bank leveren aan een klant, deze is vorige maand betaald
Het bedrijf heeft het bedrag ontvangen voor de aangekochte scooter maar nog niet geleverd

Slide 29 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leverancierskrediet <-----------------> Afnemerskrediet
Eerst goederen,                                              Eerst geld,  
       dan geld                                                       dan goederen     

Nog te betalen bedragen,                        Vooruitbetaalde bedragen
Nog te ontvangen bedragen,              Vooruitontvangen bedragen
      

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

aan de slag!
Maken opgave 17.7 
Doorlezen paragraaf 17.6
Maken opgave 17.8 en 17.9

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelf aan de slag 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies