Examen idioom 4 GT
1 / 20
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
accelerate
A
versnellen
B
optrekken
C
remmen
D
verkopen
Slide 2 - Quizvraag
reduce
A
verbannen
B
veroordelen
C
verhogen
D
verminderen
Slide 3 - Quizvraag
compete
A
ruziën
B
concurreren
C
wedden
D
beschrijven
Slide 4 - Quizvraag
improve
A
aanpassen
B
veranderen
C
verbeteren
D
vergroten
Slide 5 - Quizvraag
impress
A
versieren
B
verslaan
C
indruk maken op
D
trakteren
Slide 6 - Quizvraag
banish
A
verbieden
B
verwijderen
C
gebruiken
D
verbannen
Slide 7 - Quizvraag
misbehave
A
misdragen
B
kletsen
C
klieren
D
opletten
Slide 8 - Quizvraag
crave
A
walgen van
B
smachten naar
C
zoeken naar
D
worden misselijk van
Slide 9 - Quizvraag
as
A
want
B
aangezien
C
omdat
D
daarom
Slide 10 - Quizvraag
except
A
vergeleken met
B
waarschijnlijk
C
indien
D
behalve
Slide 11 - Quizvraag
after all
A
per slot van rekening
B
hieruit volgt dat
C
kortom
D
samenvattend
Slide 12 - Quizvraag
hardly
A
nauwelijks
B
slechts
C
eveneens
D
in zekere mate
Slide 13 - Quizvraag
merely
A
enigszins
B
in hogere mate
C
vrijwel
D
slechts
Slide 14 - Quizvraag
virtually
A
vrijwel
B
ten eerste
C
concluderend
D
bovendien
Slide 15 - Quizvraag
reason why
A
oorzaak
B
vandaar
C
zodat
D
reden van
Slide 16 - Quizvraag
nevertheless
A
eigenlijk
B
daarentegen
C
niettemin, toch
D
hoewel
Slide 17 - Quizvraag
inevitable
A
ondanks dat
B
onvermijdelijk
C
waarschijnlijk
D
ongetwijfeld
Slide 18 - Quizvraag
similarly
A
bijvoorbeeld
B
evenzeer
C
ongetwijfeld
D
mits
Slide 19 - Quizvraag
unless
A
tenzij
B
aangezien
C
waarschijnlijk
D
terwijl
