2H - Unité 3 meervoud zelfst.nw

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

meervoud
zelfstandig naamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

HOOFDREGEL


zelfstandig nw meervoud = zelfstandig nw enkelvoud + s

Slide 3 - Tekstslide

BIJZONDERHEDEN
eindigt op -s            + [niets]                     le bus → les bus
eindigt op -x            + [niets]                     le prix → les prix
eindigt op -z            + [niets]                     le nez → les nez

eindigt op -au          -aux                            le bureau  → les bureaux
eindigt op -eu          -eux                            le jeu          → les jeux
eindigt op -al            -aux                            l’animal     → les animaux

Slide 4 - Tekstslide

BIJZONDERHEDEN
LET OP - 2 hele bijzondere vormen:

le travail  →  les travaux   (de werkzaamheden)
l'oeil          →  les yeux         (de ogen)

Slide 5 - Tekstslide

Meervoud van la fille
A
les filles
B
les fillex
C
les fils
D
les fills

Slide 6 - Quizvraag

Maak meervoud:
l'hôtel
A
l'hôtels
B
le hôtels
C
les hôtels

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
la pêche
A
les pêcheaux
B
les pêche
C
Les pêchez
D
les pêches

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
le cheval
A
les cheveaux
B
les chevals
C
les chevaux

Slide 9 - Quizvraag

Meervoud van l'oeil (het oog)
A
les oeils
B
les yeux
C
les oeilxs
D
les oeil

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
l´animal
A
l´animals
B
les animaux
C
les animals
D
l´animaux

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het meervoud van:
le gâteau
A
les gâteaus
B
les gâteaux
C
le gâteaux
D
gâteaux

Slide 12 - Quizvraag

Meervoud van l'hôpital
A
les hôpitalles
B
l 'hôpitals
C
les hôpitaux
D
les hôpitaus

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal: compliqué
A
ingewikkeld
B
lastig
C
moeilijk
D
duidelijk

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal: de maat
A
la forme
B
la fin
C
la taille
D
le carré

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal: se cacher
A
zich afvragen
B
zich herinneren
C
zich voorstellen
D
zich verbergen

Slide 16 - Quizvraag

Vertaal: voor (plaats)
A
sous
B
devant
C
derrière
D
avant

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal: moeite hebben met

Slide 18 - Open vraag

Vertaal: de hoofdpersoon

Slide 19 - Open vraag

Vertaal: de keuze
A
un choix
B
la vie
C
le choix
D
le truc

Slide 20 - Quizvraag

Vertaal: de vacht
A
le tissu
B
la patte
C
la queue
D
les poils

Slide 21 - Quizvraag