Perron 1 3B1

Klinker of medeklinker?
Klinker = a, e, o, u, i

Mederklinkers  = 
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Klinker of medeklinker?
Klinker = a, e, o, u, i

Mederklinkers  = 

Slide 1 - Tekstslide

Het woord LEERLINGEN bestaat uit .......... klinkers en .......... medeklinkers.

Slide 2 - Open vraag

Het woord COMPUTERSPEL bestaat uit ......... klinkers en ......... medeklinkers.

Slide 3 - Open vraag

Open of gesloten lettergreep
Een open lettergreep is een lettergreep die eindigt op een klinker.

Voorbeeld: ko-men            ma-ken

Een gesloten lettergreep is een lettergreep die eindigt op een medeklinker.

Voorbeeld: kaar-ten           bak-ken

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 2 (blz. 3)
Maak opdracht 2 uit je werkboek (blz. 3)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 5 - Tekstslide

Korte of lange klank?

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 3 (blz. 4)
Maak opdracht 3 uit je werkboek (blz. 4)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 7 - Tekstslide

Lettergrepen

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 7 (blz. 5)
Maak opdracht 7 uit je werkboek (blz. 5)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 9 - Tekstslide

Leenwoorden
Nederlandse woorden die we van een andere taal hebben geleend.

Voorbeeld: penalty (Engels)
                        douche (Frans)

Slide 10 - Tekstslide

Inoefening

1. Schrijf in 1 minuut zoveel mogelijk leenwoorden op in je schrift die jij kent.



timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 13 & 14 (blz. 9)
Maak opdracht 13 & 14 uit je werkboek
Lees de opdrachten goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 12 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Trappen van vergelijking zegt het al: iets wordt met iets vergeleken.

Stellende trap: mooi, lief, slim, aardig (GEEN UITGANG)
Vergrotende trap: mooier, liever, slimmer, aardiger (+ER)
Overtreffende trap: mooist, liefst, slimst, aardigst (+ST)

Slide 13 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Woorden die op een -r eindigen, krijgen bij de vergrotende trap +der

Voorbeeld: zuur, zuurder, zuurst

Bij de vergrotende trap moet je de -s en -f aanpassen:

Voorbeeld: boos - bozer - boost
                        lief - liever - liefst

Slide 14 - Tekstslide

Uitzonderingen:
Sommige woorden hebben een onregelmatige vergrotende trap, die moe je dus gewoon onthouden:

weinig - minder - minst
veel - meer - meest
goed - beter - best
graag - liever - liefst

Slide 15 - Tekstslide

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: leuk - ... - ...

Slide 16 - Open vraag

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: slim - ... - ...

Slide 17 - Open vraag

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: zuur - ... - ...

Slide 18 - Open vraag

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: boos - ... - ...

Slide 19 - Open vraag

Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: weinig - ... - ...

Slide 20 - Open vraag

Als of dan?
Je gebruikt als/dan als je dingen vergelijkt

Als = als het eerste gelijk is aan het tweede, gelijk aan elkaar
Voorbeeld: Peter is even groot als Hans.

Dan = als het eerste ongelijk is aan het tweede, verschil
Voorbeeld: Jullie zijn slimmer dan ik.

Slide 21 - Tekstslide

Kies uit: Vind jij Sneijder beter als/dan Robben?

Slide 22 - Open vraag

Kies uit: Jullie zijn allemaal even oud als/dan mijn zusje.

Slide 23 - Open vraag

Kies uit: Ik ga de toets beter maken als/dan de rest van mijn klasgenoten.

Slide 24 - Open vraag

Opdracht 19 (blz. 12)
Maak opdracht 19 uit je werkboek (blz. 12)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Regels samengestelde woorden
Regel 1: Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoor dis met een meervoud op -en, gebruik je een tussen-n

Voorbeeld: heer + team = herenteam
                        schoen + doos = schoenendoos

Slide 27 - Tekstslide

Regels samengestelde woorden
Regel 1: Je schrijft alleen een -e als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar 1 van is.

Voorbeeld: maan + schijn = maneschijn
                        want: er is maar 1 maan

                         zon + steek = zonnesteek
                         want: er is maar 1 zon

Slide 28 - Tekstslide

Regels samengestelde woorden
Regel 2: Als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -n en -s heeft, schrijf je een -e.

Voorbeeld: groete + soep = groetesoep
                         want: groentes/groenten

Slide 29 - Tekstslide

Regels samengestelde woorden
Regel 3: Als je bij het uitspreken van de samenstelling een s-klank hoort, schrijf je die -s ook.

Voorbeeld: lichaam + geur = lichaamsgeur
                        station + plein = stationsplein

Slide 30 - Tekstslide

Water + fiets =

Slide 31 - Open vraag

zon + brand =

Slide 32 - Open vraag

station + straat =

Slide 33 - Open vraag

Opdracht 22 (blz. 15)
Maak opdracht 22 uit je werkboek (blz. 15)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op

Slide 34 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.

TIP: Verander de zin van tijd om te horen welk woord verandert. Het woord(en) dat verandert, is de persoonsvorm.



.

Slide 35 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Een samengestelde zin heeft meestal een woor dat de twee zinnen met elkaar verbindt. Dat noemen we een voegwoord: en, want, maar, of, omdat, zodat, voordat, dat, als, toen, terwijl

Slide 36 - Tekstslide

Durf te vragen?!
Heb je nog vragen? Stel ze gerust.
De theorie die je nu hebt geleerd, komt in je toets terug.

Slide 37 - Tekstslide