Woorden die op een -r eindigen, krijgen bij de vergrotende trap +der
Voorbeeld: zuur, zuurder, zuurst
Bij de vergrotende trap moet je de -s en -f aanpassen:
Voorbeeld: boos - bozer - boost
lief - liever - liefst
Slide 14 - Tekstslide
Uitzonderingen:
Sommige woorden hebben een onregelmatige vergrotende trap, die moe je dus gewoon onthouden:
weinig - minder - minst
veel - meer - meest
goed - beter - best
graag - liever - liefst
Slide 15 - Tekstslide
Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: leuk - ... - ...
Slide 16 - Open vraag
Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: slim - ... - ...
Slide 17 - Open vraag
Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: zuur - ... - ...
Slide 18 - Open vraag
Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: boos - ... - ...
Slide 19 - Open vraag
Vul de vergrotende en de overtreffende trap in van het woord: weinig - ... - ...
Slide 20 - Open vraag
Als of dan?
Je gebruikt als/dan als je dingen vergelijkt
Als = als het eerste gelijk is aan het tweede, gelijk aan elkaar
Voorbeeld: Peter is even groot als Hans.
Dan = als het eerste ongelijk is aan het tweede, verschil
Voorbeeld: Jullie zijn slimmer dan ik.
Slide 21 - Tekstslide
Kies uit: Vind jij Sneijder beter als/dan Robben?
Slide 22 - Open vraag
Kies uit: Jullie zijn allemaal even oud als/dan mijn zusje.
Slide 23 - Open vraag
Kies uit: Ik ga de toets beter maken als/dan de rest van mijn klasgenoten.
Slide 24 - Open vraag
Opdracht 19 (blz. 12)
Maak opdracht 19 uit je werkboek (blz. 12)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Video
Regels samengestelde woorden
Regel 1: Als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoor dis met een meervoud op -en, gebruik je een tussen-n
Voorbeeld: heer + team = herenteam
schoen + doos = schoenendoos
Slide 27 - Tekstslide
Regels samengestelde woorden
Regel 1: Je schrijft alleen een -e als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar er maar 1 van is.
Voorbeeld: maan + schijn = maneschijn
want: er is maar 1 maan
zon + steek = zonnesteek
want: er is maar 1 zon
Slide 28 - Tekstslide
Regels samengestelde woorden
Regel 2: Als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -n en -s heeft, schrijf je een -e.
Voorbeeld: groete + soep = groetesoep
want: groentes/groenten
Slide 29 - Tekstslide
Regels samengestelde woorden
Regel 3: Als je bij het uitspreken van de samenstelling een s-klank hoort, schrijf je die -s ook.
Voorbeeld: lichaam + geur = lichaamsgeur
station + plein = stationsplein
Slide 30 - Tekstslide
Water + fiets =
Slide 31 - Open vraag
zon + brand =
Slide 32 - Open vraag
station + straat =
Slide 33 - Open vraag
Opdracht 22 (blz. 15)
Maak opdracht 22 uit je werkboek (blz. 15)
Lees de opdracht goed door
Vragen? Steek je vinger op
Slide 34 - Tekstslide
Samengestelde zinnen
Zinnen met twee of meer persoonsvormen noem je samengestelde zinnen.
TIP: Verander de zin van tijd om te horen welk woord verandert. Het woord(en) dat verandert, is de persoonsvorm.
.
Slide 35 - Tekstslide
Samengestelde zinnen
Een samengestelde zin heeft meestal een woor dat de twee zinnen met elkaar verbindt. Dat noemen we een voegwoord: en, want, maar, of, omdat, zodat, voordat, dat, als, toen, terwijl
Slide 36 - Tekstslide
Durf te vragen?!
Heb je nog vragen? Stel ze gerust.
De theorie die je nu hebt geleerd, komt in je toets terug.