Compañeros 1 Unidad 1_herhaling grammatica

herhalen grammatica unidad 1 + 2
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

herhalen grammatica unidad 1 + 2

Slide 1 - Tekstslide

CONTENIDO (INHOUD)

  • Lidwoorden (Bepaald/ onbepaald)
  • Enkelvoud/Meervoud maken bij het zelfstandig nw.
  • Mannelijk/vrouwelijk bij zelfstandig nw. én uitzonderingen 
  • Getallen 0-20
  • Persoonsvormen
  • Werkwoord SER (onregelmatig)
  • Wederkerend werkwoord "Llamarse"
  •  Zich voorstellen

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 3 - Tekstslide

Bepaalde lidwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Onbepaalde lidwoorden

Slide 5 - Tekstslide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 6 - Tekstslide

Hoe herken je mannelijke/ vrouwelijke woorden?
Mannelijke woorden eindigen meestal op 
O- L - AJE - OR - EMA bv:
hotel, 
chico, juego
garaje,
presentador, tema, problema
Vrouwelijke woorden eindigen meestal op
A-SIÓN-CIÓN-DAD - TAD - ED, bv:
casa / televisión/ canción / libertad/ ciudad /pared

Slide 7 - Tekstslide

Mannelijke en vrouwelijke woorden 
De uitzonderingen:
Mannelijk

El día - de dag 
El mapa - de landkaart 
 Vrouwelijk

La foto - de foto
La radio - de radio
La mot- de motorfiets
La mano - de hand  

Slide 8 - Tekstslide

noteer het juiste lidwoord - let op enkelvoud en meervoud
(de) dibujo 
(een) hora
(de) ríos
(de) arból
(een)  zoo
(de) piscinas
(een) mensaje

Slide 9 - Tekstslide

woord eindigt op 
klinker +
woord eindigt op medeklinker +
S
ES

Slide 10 - Tekstslide

Meervoud maken in het Spaans

Slide 11 - Tekstslide

woord eindigt op 
klinker + S
woord eindigt op medeklinker + ES
CHICO +S = CHICOS
LIBRO +S = LIBROS
PUEBLO +S = PUEBLOS
MESA +S = MESAS
HERMANA +S = HERMANAS
PARQUE+S = PARQUES


HOTEL +ES = HOTELES
MUJER +ES = MUJERES
PAPEL +ES =PAPELES
CIUDAD +ES = CIUDADES
ESPAÑOL +ES = ESPAÑOLES
INGLÉS +ES = INGLESES
CATALAN +ES= CATALANES



Slide 12 - Tekstslide

Zet in het meervoud:
el bocadillo

Slide 13 - Open vraag

Zet in het meervoud:
una foto

Slide 14 - Open vraag

Zet in het meervoud:
un parque

Slide 15 - Open vraag

Zet in het meervoud:
la biblioteca

Slide 16 - Open vraag

Zet in het enkelvoud:
las asignaturas

Slide 17 - Open vraag

Zet in het enkelvoud:
los colegios

Slide 18 - Open vraag

Zet in het enkelvoud:
los martes

Slide 19 - Open vraag

Zet in het enkelvoud:
los trenes

Slide 20 - Open vraag

Zet in het enkelvoud:
diferentes

Slide 21 - Open vraag

Los números de 0 hasta 20
De getallen van 0 t/m 20

Slide 22 - Tekstslide

Los números de cero hasta veinte...
0- cero 
1- uno
6- seis
11- once
16- dieciséis
2- dos 
7- siete
12- doce
17- diecisiete
3- tres
8- ocho
13- trece
18- dieciocho
4- cuatro
9- nueve
14- catorce
19- diecinueve
5- cinco
10-diez
15- quince
20- veinte

Slide 23 - Tekstslide

los pronombres
yo
él, ella, usted
nosotros, nosotras
vosotros, vosotras
ellos, ellas, ustedes
(het persoonlijk voornaamwoord)

Slide 24 - Tekstslide

persoonsvormen (pronombres)
  • yo                             ik
  • tú                              jij 
  • él, ella, usted         hij, zij, u 
  • nosotros, nosotras          wij
  • vosotros, vosotras           jullie
  • ellos, ellas, ustedes         zij, u (meervoud) 

Slide 25 - Tekstslide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 26 - Tekstslide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
SER

Slide 27 - Tekstslide




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 28 - Tekstslide

SER gebruik je bij:
  1. Karakter eigenschappen: jij bent aardig( eres simpático), zij is slim (ella es lista)
  2. Fysieke eigenschappen: hij is groot (él es alto), ik ben dun (yo soy delgado) jij bent jong (tú eres joven)
  3. Nationaliteit: Hij/ zij is Nederlands,(Él es holandés, ella es holandesa), jullie zijn Mexicaans; (vosotros sois mexicanos)
  4. Beroep: Hij is politieagent (Es policía), jij bent lerares (eres profesora), wij zijn leerlingen (somos alumnos)

Slide 29 - Tekstslide

Practicar con el verbo SER
  1. Mis amigos Pedro y David _________________de Madrid.
  2. La ciudad ________________________ muy bonita.
  3. Yo_________________________ un chico simpático.
  4. Mi amigo José___________________ alto y delgado.
  5. Vosotros ___________________ alumnos de español.
  6. Los padres de Elena __________________ ingenieros.
  7. Teresa ________________________ una chica súper inteligente.
  8. ¿Tú__________________________ Luisa?
  9. No, yo no_____________ Luisa, soy Teresa. Luisa ____ mi hermana.
  10. ¿Ustedes ________________ de México?
  11. Sí señor, nosotros __________________ de Guadalajara.
  12. Estos chicos ______________________ mis amigos.
  13. Jugar al fútbol ______ mi pasatiempo favorito.
  14. Carlos y tú ______ muy aburridos.
  15. Este libro ___ de mi hermana. 
Neem deze zinnen
helemaal over in je schrift!

Slide 30 - Tekstslide

Respuestas
  1. Mis amigos Pedro y David ______son___________de Madrid.
  2. La ciudad _______es_________________ muy bonita.
  3. Yo________soy_________________ un chico simpático.
  4. Mi amigo José_______es____________ alto y delgado.
  5. Vosotros _______sois____________ alumnos de español.
  6. Los padres de Elena ________son__________ ingenieros.
  7. Teresa _____________es___________ una chica súper inteligente.
  8. ¿Tú___________eres_______________ Luisa?
  9. No, yo no___soy__________ Luisa, soy Teresa. Luisa _es___ mi hermana.
  10. ¿Ustedes ___son_____________ de México?
  11. Sí señor, nosotros ___somos_______________ de Guadalajara.
  12. Estos chicos _____son_________________ mis amigos.
  13. Jugar al fútbol  es______ mi pasatiempo favorito.
  14. Carlos y tú __sois____ muy aburridos.
  15. Este libro  es___ de mi hermana. 

Slide 31 - Tekstslide

Verbuga
Via deze oefenwebsite leer je hoe je werkwoorden als SER, en regelmatige werkwoorden op -AR, -ER en -IR kunt vervoegen.
Gebruik deze site regelmatig; het helpt je bij het leren vervoegen van de werkwoorden!
Klik op de volgende sheet. 
https://www.verbuga.eu

Slide 32 - Tekstslide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
LLAMARSE

Slide 33 - Tekstslide




yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes




me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos   llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)






        Llamarse = heten
Bij de vervoeging LLAMARSE mag je
 me, te, se, nos, os, se, NOOIT weglaten!

Slide 34 - Tekstslide

Jezelf voorstellen
  • hola, ¿qué tal? 
  • bien, gracias, ¿y tú?, ¿cómo estás?
  • me llamo.... ¿y tú?, ¿cómo te llamas?
  • tengo catorce años ¿y tú?, ¿cuántos años tienes?
  • ¿de dónde eres? Soy de Ámsterdam
  • ¿cuál es tu número de teléfono? Mi número de teléfono es 0625431798

Slide 35 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in van llamarse:
Yo .... Alexandra
A
llamo
B
me llamo
C
llama
D
te llamas

Slide 36 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van llamarse:
Mi amigo .... Juán
A
me llamo
B
te llamas
C
se llama
D
nos llamamos

Slide 37 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in van llamarse:
los chicos .... Carlos y Pedro
A
nos llamamos
B
os llamáis
C
te llamas
D
se llaman

Slide 38 - Quizvraag

vertaal: denken
A
estudiar
B
pensar
C
continuar
D
mirar

Slide 39 - Quizvraag

vertaal: de sap
A
el zumo
B
la calle
C
el curso
D
la cosa

Slide 40 - Quizvraag

vertaal: altijd
A
pues
B
aquí
C
siempre
D
adecuado

Slide 41 - Quizvraag