Voorkennis ww-spelling

Voorkennis werkwoordspelling checken
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Voorkennis werkwoordspelling checken

Slide 1 - Tekstslide

Hij ..... (werken) bij de Jumbo. - tt
A
werk
B
werkt
C
werkd

Slide 2 - Quizvraag

Zij ...... (leiden) de groep. - tt
A
leit
B
leid
C
leidt

Slide 3 - Quizvraag

De kinderen ..... (fietsen) naar huis. - tt
A
fietsen
B
fiets
C
fietsden
D
fietsten

Slide 4 - Quizvraag

Het ..... (gebeuren) wel vaker. - tt
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 5 - Quizvraag

De leerlingen ..... (lopen) door de gang. - tt
A
loopt
B
lopen
C
liepen

Slide 6 - Quizvraag

Bart ..... (zwijgt) als hem iets wordt gevraagd. - tt
A
zwijg
B
zwijgd
C
zwijgt

Slide 7 - Quizvraag

Hij ..... (werken) bij de Jumbo. - vt
A
werkt
B
werkde
C
werkte
D
werkten

Slide 8 - Quizvraag

Zij ..... (leiden) de groep. - vt
A
leid
B
leide
C
leidde
D
leidden

Slide 9 - Quizvraag

De kinderen ..... (fietsen) naar huis. - vt
A
fietsen
B
fietsden
C
fietsten
D
fietste

Slide 10 - Quizvraag

Het ..... (gebeuren) gisteren. - vt
A
gebeurte
B
gebeurde

Slide 11 - Quizvraag

De leerlingen ..... (lopen) door de gang. - vt
A
lopen
B
loopten
C
liepen

Slide 12 - Quizvraag

Bart ..... (zwijgen) toen hem iets werd gevraagd. - vt
A
zwijgd
B
zwijgt
C
zwoeg
D
zweeg

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb het aan hem ..... (vragen). - vdw
A
gevraagd
B
gevraagt

Slide 14 - Quizvraag

Mijn oom en tante zijn ..... (verhuizen). - vdw
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 15 - Quizvraag

Zij hebben gisteren ..... (winkelen). - vdw
A
gewinkeld
B
gewinkelt

Slide 16 - Quizvraag

Het huis is ..... (verbouwen). - vdw
A
verbouwd
B
verbouwt

Slide 17 - Quizvraag

Het is eindelijk ..... (gebeuren). - vdw
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 18 - Quizvraag

Het is eindelijk ..... (lukken). - vdw
A
gelukd
B
gelukt
C
gelukken

Slide 19 - Quizvraag

Hij heeft hard ..... (werken). - vdw
A
gewerkt
B
gewerkd

Slide 20 - Quizvraag

Hij is op tijd ..... (arriveren). -vdw
A
gearriveert
B
gearriveerd
C
arrigeveert
D
arrigeveerd

Slide 21 - Quizvraag