Toets 6.1 en 6.2



Paragraaf 1 - Nationalisme
Noem één gevolg van het ontstaan van nationalisme.
1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



Paragraaf 1 - Nationalisme
Noem één gevolg van het ontstaan van nationalisme.

Slide 1 - Open vraag



Paragraaf 1 - Nationalisme
Geef twee voorbeelden waarbij nationalisme zorgde voor spanningen in Europa.

Slide 2 - Open vraag



Paragraaf 1 - Nationalisme
Geef één voorbeeld waarbij nationalisme zorgde voor spanningen in Europa.

Slide 3 - Open vraag


Paragraaf 1 - Nationalisme
Heeft 'nationalisme' in het Koninkrijk der Nederlanden voor eenwording of splitsing van het rijk gezorgd?
A
Eenwording
B
Splitsing

Slide 4 - Quizvraag


Paragraaf 1 - Nationalisme
Stel, een Nederlandse geschiedenisdocent in de negentiende eeuw geeft een nationalistische geschiedenisles.
Welke onderwerp zou hij dan behandelen?
A
De opening van het suezkanaal
B
De betekenis van het Wilhelmus (volkslied)
C
De opkomst van industrie in Engeland

Slide 5 - Quizvraag



Paragraaf 2 - Europese wereldrijken
Leg in eigen woorden uit wat 'Modern Imperialisme' is.

Slide 6 - Open vraag



Paragraaf 2 - Europese wereldrijken
Noem twee Nederlandse koloniën uit de 17de eeuw.

Slide 7 - Open vraag



Paragraaf 2 - Europese wereldrijken
Noem twee oorzaken waarom men aan Modern Imperialisme ging doen.

Slide 8 - Open vraag


Paragraaf 2 - Europese wereldrijken
Waardoor verliep de handel van en naar India steeds sneller?
A
Door de uitvinding van het stoomschip
B
Door de uitvinding van het vliegtuig
C
Door de aanleg van het Suezkanaal
D
Door de aanleg van het Panamakanaal

Slide 9 - Quizvraag


Paragraaf 2 - Europese wereldrijken
Welke uitspraak is juist?
A
Nederland was bang dat andere landen Indonesië zouden veroveren
B
Alle Nederlandse koloniën werden door de VOC veroverd
C
De stichting van Nederlands-Indië is heel vredig verlopen

Slide 10 - Quizvraag

Wat werd niet besloten op het Congres van Wenen?
A
De situatie uit de tijd van de Franse Revolutie wordt hersteld
B
Aan de Franse noordgrens komt een sterke staat
C
Het zijn weer vorsten die landen regeren in plaats van volksvertegenwoordigingen
D
Landen grijpen gezamenlijk in als er revoluties dreigen

Slide 11 - Quizvraag

Klik op de kaart om te vergroten. Deden alle Duitstalige landen mee aan het Duitse keizerrijk? Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open vraag

Afbeelding uit 1830 of 1831 van koning Willem I. De onbekende tekenaar heeft boven de prent geschreven: ‘De koning van de kazen’. Aan de muur hangt een haring met de tekst ‘Hollands product’.
Is de maker van deze prent, Nederlands, Frans of Belgisch? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Open vraag

Welke tegenstelling tussen België en Nederland bestond niet rond 1830?
A
het noorden was nog niet geïndustrialiseerd, het zuiden wel
B
het noorden was deels protestants, het zuiden katholiek
C
het noorden was Nederlandstalig, het zuiden grotendeels Franstalig
D
Het noorden had een koning, het zuiden nog niet

Slide 14 - Quizvraag

Wat deed koning Willem I om de tegenstellingen in zijn koninkrijk te overbruggen?
A
Niets: het probleem zou zich vanzelf oplossen
B
Hij probeerde overal de noordelijke cultuur in te voeren
C
Hij schreef het Frans voor als officiële spreektaal
D
Hij vergrootte de godsdienstvrijheid

Slide 15 - Quizvraag

Bekijk de kaart. Uit welke periode komt deze kaart?
A
Voor 1795
B
Voor 1815
C
Tussen 1815 en 1830
D
Tussen 1848 en 1914

Slide 16 - Quizvraag

Welk begrip past het beste bij de politiek van Bismarck?
A
Democratische revolutie
B
militarisme
C
nationalisme
D
Restauratie

Slide 17 - Quizvraag

Door het nationalisme vielen rijken uit elkaar of ontstonden juist nieuwe grotere rijken. Wat is juist?
A
Italië en Duitsland vielen uit elkaar
B
Het Ottomaanse Rijk ontstond
C
Het Habsburgse Rijk viel uit elkaar
D
Het Duitse Rijk werd kleiner en Italië groter

Slide 18 - Quizvraag

Waar waren de leiders van Europa in 1814-1815 niet bang voor?
A
Dat koningen weer aan de macht zouden komen
B
Dat Frankrijk weer oorlog ging voeren
C
Dat er revoluties zouden uitbreken
D
Dat er weer oorlog en chaos zou ontstaan

Slide 19 - Quizvraag

Welke Franse koning kwam in 1814 aan de macht?
A
Lodewijk XIV
B
Lodewijk XVI
C
Lodewijk XVIII
D
Napoleon Bonaparte I

Slide 20 - Quizvraag

Past deze bron goed bij het nationalisme? Leg uit!

Slide 21 - Open vraag

a. Wie zijn ‘we’ in deze bron?
b. Past deze bron bij nationalisme, bij militarisme of bij allebei? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open vraag

Waarom was een groot imperium in de 19e eeuw voordelig voor een Europees land?
A
Europese landen konden zo hun grondstoffen in de kolonies afzetten
B
Europese werkgevers konden goedkoop arbeiders uit de kolonies halen voor in de fabrieken
C
Grondstoffen konden makkelijker vervoerd worden naar de kolonies
D
Europese fabriekseigenaren hadden eenvoudig toegang tot afzetmarkten en grondstoffen

Slide 23 - Quizvraag

Is in deze bron sprake van superioriteitsdenken? Leg je antwoord uit.

Slide 24 - Open vraag

Zie bron: Bijeenkomst van Indiase edelen aan het hof van keizer Akbar Shah II van India, rond 1820. Tussen de edelen links staat sir David Ochterlony (met witte broek en rode jas), de Britse vertegenwoordiger aan het hof.
Is deze bron een voorbeeld van indirect bestuur? Leg uit!

Slide 25 - Open vraag

Geef uitleg bij de volgende begrippen:
a. Modern imperialisme (2p)
b. Afzetgebied (1p)
c. militarisme (2p)

Slide 26 - Open vraag