H6.7 (N)Iets voor jou? + samenvatting

Welkom
Wat gaan we doen vandaag?
  • Belangrijkste stof H6 herhalen
  • Oefenen H6
  • Afsluiten van de les
Open je boek op bladzijde 74
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Wat gaan we doen vandaag?
  • Belangrijkste stof H6 herhalen
  • Oefenen H6
  • Afsluiten van de les
Open je boek op bladzijde 74

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten weet je nog over armoede?

Slide 2 - Woordweb

Antwoorden opdracht 1
  • A) Omdat ze dan zeker weet dat de boeren een goede prijs voor de koffie krijgen. 
  • B) Dat zorgt voor extra banen en dus inkomen voor de inwoners. 

Slide 3 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2
  • A)  Bijvoorbeeld: Nee, want die kinderen zouden naar school moeten gaan. Dat is beter voor de kinderen en voor het land. 
  • B) Bijvoorbeeld: De ouders zijn heel arm en hebben geen werk; elk inkomen is dan welkom. 

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3
  • A) Bijvoorbeeld: Er is voldoende winst gemaakt met de verkoop van brood. 
  • B)  Bijvoorbeeld: Ze krijgt haar geld niet terug als de kleine bedrijven aan wie ze haar geld heeft uitgeleend allemaal failliet gaan. 

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 4
  • A) Bijvoorbeeld: Ja, want ik zou graag dit nuttige werk doen. Of Nee, want ik zou voor dat (kleine) beetje geld niet dat soort werk willen doen. 
  • B) Bijvoorbeeld: Nee, want ik wil in Nederland werken.            Of Ja, want werken in een ontwikkelingsland lijkt me heel dankbaar werk. 

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5
  • Bijvoorbeeld: Mike, want door hulp komen mensen in de verleiding zelf niets meer te doen. 
  • Bijvoorbeeld: Nina, want zonder geld komen er geen goede scholen in ontwikkelingslanden. 

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 6
  • A)  Bijvoorbeeld: Ze krijgen meer dan de gewone marktprijs voor hun koffiebonen. 
  • B) De prijs van fairtrade koffie daalt maar niet verder dan het minimum. 
  • C) Bijvoorbeeld: De arbeidsomstandigheden moeten goed zijn. 

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 7
  • A)  Ja, want hij heeft de juiste diploma en ervaring. 
  • B) Nee, want een lokaal salaris is veel lager dan een salaris in Nederland. 
  • C) Bijvoorbeeld: Hij deelt zijn kennis en ervaring met mensen in Kenia. 
  • D) Eigen antwoord. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Armoede leidt tot .......

Slide 11 - Tekstslide

De vicieuze cirkel van armoede

Slide 12 - Tekstslide

Oorzaken armoede
  • Slecht onderwijs
  • Slechte infrastructuur (wegen, internet, luchthavens)
  • Te veel mensen (bevolkingsgroei)
  • Overheid met veel schulden (lenen, lenen, lenen, geld bijdrukken, drukken)
  • Protectiemaatregelen rijke westerse landen 
  • Natuurrampen, burgeroorlogen, corruptie, hebberige leiders






Slide 13 - Tekstslide

Armoede heeft nare gevolgen voor de inwoners in ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld:
  • Ondervoeding
  • Lage gemiddelde leeftijd
  • Analfabetisme
  • Lage koopkracht
  • Werkeloosheid
  • Beperkte technologische ontwikkeling
6.1: Leven in armoede

Slide 14 - Tekstslide

De welvaart van een land wordt bepaald door:
  • Het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
  • De onbetaalde productie en de zelfvoorziening
  • De voorzieningen, zoals het aantal artsen en scholen
  • De inkomensverschillen
6.2: Bevolkingsgroei en welvaart

Slide 15 - Tekstslide

Grondstoffenfonds
Doel: De prijzen stabiel houden door
vraag en aanbod op de markt te beïnvloeden

Ingreep A: De overheid (grondstoffenfonds)
koopt vlees van haar boeren voor minimumprijs.
(meer vraag, hogere marktprijs)

Ingreep B: Als de wereldmarktprijs voldoende
is gestegen, verkoopt het grondstoffenfonds
het vlees weer door (meer aanbod,
lagere marktprijs)
6.4: handel in grondstoffen

Slide 16 - Tekstslide

Ruilvoet
De ruilvoet = de verhouding tussen
de prijs van exportproducten
en de prijs van importproducten.
Voorbeeld: Nederland (fiets) Bangladesh (rijst).

De ruilvoet van Nederland is verbeterd: voor één fiets krijgen ze in 2017 meer rijst dan in 2014.

Slide 17 - Tekstslide

Nationaal inkomen (BBP) = het totale inkomen wat verdiend word in een land

Het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking daalt als de bevolking sneller groeit dan het nationaal inkomen. Het verschil in welvaart tussen ontwikkelingslanden en rijke landen leidt tot immigratie in de rijke landen.
6.2: Bevolkingsgroei en welvaart

Slide 18 - Tekstslide

6.2: Bevolkingsgroei en welvaart
Nationaalinkomenperhoofd=aantalinwonersnationaalinkomen
Nationaal inkomen per hoofd = nationaal inkomen in totaal : aantal inwoners 

Slide 19 - Tekstslide

Fairtrade
Fairtrade betekent letterlijk: "eerlijke handel". 

Boeren en andere producenten uit ontwikkelingslanden krijgen bij Fairtrade een betere prijs voor hun producten. 

Slide 20 - Tekstslide

welke soorten hulp zijn er?
1) noodhulp:het sturen van medicijnen, voedsel, tenten bij rampen ( korte termijn)
2) structurele hulp: gericht op oorzaken van armoede aan te pakken. doel: economisch zelfstandig worden (langer termijn)
3) bilaterale hulp: hulp dat rechtstreeks van land tot land wordt verstrekt.
Bilaterale hulp valt uiteen in gebonden en ongebonden hulp
4) gebonden hulp: het land dat hulp ontvangt verplicht is om goederen en diensten af te nemen in het land dat de hulp biedt.
5) ongebonden hulp: geen voorwaarden 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Opdracht
Je krijgt zo een papiertje
Schrijf 1 vraag + antwoord op over hoofdstuk 6


Slide 23 - Tekstslide

Aan het werk!
Je mag kiezen:
1. Ga aan de slag met de examentrainer.
2. Of ga leren voor de toetsweek.


--> Doe dit zelfstandig of vraag hulp aan je buurman
--> Kom je er niet uit? Vraag het dan aan de docent
timer
20:00

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer

Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer
Opdracht 2: C

Slide 26 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer
Opdracht 3: B
1 - 2 - 4 -3 - 5

Slide 27 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer
Opdracht 4: D
Alleen 1 en 2

Slide 28 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer
Opdracht 5:

Slide 29 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer

Slide 30 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer

Slide 31 - Tekstslide

Antwoorden examentrainer

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide