Werkwoordspelling herhaling

Nederlands
Werkwoordspelling herhaling
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Werkwoordspelling herhaling

Slide 1 - Tekstslide

(worden) (trouwen)

...........je grote broer binnenkort vader, nu hij is .................of koestert hij geen kinderwens?
A
Word, getrouwt
B
Word, getrouwd
C
Wordt, getrouwt
D
Wordt, getrouwd

Slide 2 - Quizvraag

(bereiden) (oppeuzelen)

De door onze ouders ........... lekkernijen zijn helemaal ...............tijdens de schooldisco.
A
bereide, opgepeuzelt
B
bereidde, opgepeuzelt
C
bereide, opgepeuzeld
D
bereidde, opgepeuzeld

Slide 3 - Quizvraag

(versturen) (faxen)

Heb je de formulieren per post ......... of heb je ze ...............?
A
verstuurd, gefaxd
B
verstuurt, gefaxt
C
verstuurd, gefaxt
D
verstuurt, gefaxd

Slide 4 - Quizvraag

(blaten)

Na het onweer van gisteravond ............. de schapen tot vanochtend vroeg onrustig door.
A
blaten
B
blaatten

Slide 5 - Quizvraag

(vermijden)

............ tijdens het spitsuur de A2, want daar ontstaat bijna iedere dag een file.
A
vermijdt
B
vermijd

Slide 6 - Quizvraag

(vermoeden, verleden tijd)

Mijn vriend.............. dat we zijn verjaardagscadeau verstopt hadden op de gebruikelijke plaats.
A
vermoedde
B
vermoede
C
vermoedt
D
vermoed

Slide 7 - Quizvraag

(breien) (houden)

Vind je een ..... trui leuk, of ........ je meer van fleece truien?
A
gebreide, houd
B
gebreide, houdt
C
gebreidde, houd
D
gebreidde, houdt

Slide 8 - Quizvraag

(ontraden, verleden tijd) (verlaten)

De gymastiekdocent ..... ons om na het toernooi zonder te douchen de sporthal te ...........
A
ontraade, verlaten
B
ontraadde, verlaten
C
ontried, verlaten

Slide 9 - Quizvraag

(vrezen)

Zoals we al hadden.........., regende het op de dag van onze picknick.
A
gevroren
B
gevreest
C
gevreesd

Slide 10 - Quizvraag

(vermoorden, verleden tijd)

Hoe heette die man ook alweer die Willem van Oranje...........?
A
vermoord
B
vermoordt
C
vermoorde
D
vermoordde

Slide 11 - Quizvraag

(bestraffen)

Hoe werd de daad ..........?
A
bestraft
B
bestrafd

Slide 12 - Quizvraag

(vinden)

............. je dat we nog even moeten wachten of zullen we maar gaan?
A
vind
B
vindt

Slide 13 - Quizvraag

(blussen)

Nog net op tijd kon de brand......... worden.
A
geblusd
B
geblust

Slide 14 - Quizvraag

(rijden)

Jij ................ met Bert mee en ik met Mieke.
A
rijd
B
rijdt

Slide 15 - Quizvraag

(opluchten)

De .................... examenkandidaat belde direct zijn vriendin op.
A
opgeluchtte
B
opgeluchte

Slide 16 - Quizvraag

(reizen)

Na zijn studie heeft hij eerst een jaar ...................
A
gereist
B
gereisd

Slide 17 - Quizvraag

(misten)

Doordat het erg ............., zagen we geen hand voor onze ogen.
A
miste
B
mistte

Slide 18 - Quizvraag

(gebeuren)

Ach, zoiets ........... wel vaker.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 19 - Quizvraag

(verbranden)

Ik wilde die ............ hamburger niet opeten.
A
verbrande
B
verbrandde

Slide 20 - Quizvraag

(spelen)

Anneke heeft leuk ........... met Sophie.
A
gespeelt
B
gespeeldt
C
gespeeld

Slide 21 - Quizvraag

(verven)

Heb jij jouw haar nu alweer .....?
A
geverft
B
geverfd

Slide 22 - Quizvraag

Afronding
Vragen? Blijf dan even hangen. 

Slide 23 - Tekstslide