A2
Dictee 4.1 t/m 4.8
Nakijken 4.8 Uitleg over de kassa
Uitleg 4.9 woorden met -uw, -ieuw, -eeuw, -auw of -ouw
+ 4.10 Tim helpt mij - Hij koopt een boek voor mij
A1
Dictee 7.1 t/m 7.11
Nakijken 7.11 Op het station
Uitleg 7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto