verleden tijd haben en sein

1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare school

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

VT van SEIN
Combineer de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste werkwoordsvorm
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
waren
war
warst
war
wart
waren

Slide 3 - Sleepvraag

VT van HABEN
Combineer de persoonlijke voornaamwoorden met de juiste werkwoordsvorm
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatten
hatte
hattest
hatte
hattet
hatten

Slide 4 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ich ..... sehr krank.
A
was
B
war
C
bin
D
ware

Slide 5 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Du ..... auf einem Konzert?
A
bist
B
war
C
warst
D
wartest

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Er ..... nicht gekommen!

Slide 8 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Ihr ..... so süß!

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
(sein) Wir ...... schnell fertig.

Slide 10 - Open vraag

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 11 - Quizvraag

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 12 - Quizvraag

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 13 - Quizvraag