La preparación para la clase
¿Verdad o mentira?
1. Gaudí werkte op een manier dan zijn collega's.
2. Gaudí stak zijn atelier in brand.
3. Héctor ontmoet Isabel in de bibliotheek.
4. Isabel is familie van Gaudí.
5. Er blijkt een boek van Gaudí in de omloop.
6. Meneer Bocabella kocht de grond waar de Sagrada Familia gebouwd zou worden.
7. Isabel en Héctor gingen naar een antiekwinkel.
8. meneer Palau wist een maquette van Gaudí te redden
9. Meneer Palau weet ook van het aantekenboek van Gaudí af.
10. Mener Palau zei dat Gaudí zelfmoord pleegde.