NT2 A2 Verleden tijd

Verleden tijd

Praten over vroeger:

Voltooide tijd: Ik heb gisteren met jou gepraat.

-> met hulpwerkwoord en voltooid deelwoord

Verleden tijd: Ik werkte gisteren op school.

-> Bij regelmatige werkwoorden op het einde: -te(n) of - de(n)

-> veel onregelmatige werkwoorden

Wat is de verleden tijd?

1. wij gaven
2. wij geefden
3. wij geven
4. wij geeften

Wat is de verleden tijd?

1. ik begint
2. ik beginde
3. ik begon
4. ik beginte

Wat is de verleden tijd?

1. Mario bleven
2. Mario blijft
3. Mario blijfde
4. Mario bleef

Wat is de verleden tijd?

1. jullie leerden
2. jullie lerden
3. jullie leerten
4. jullie geleerd

Wat is de verleden tijd?

1. zij denkte
2. zij dacht
3. zij denkde
4. zij gedacht

Wat is de verleden tijd?

1. hij plaatsde
2. hij plaatse
3. hij platste
4. hij plaatste

Wat is de verleden tijd?

1. zij komden
2. zij kwamen
3. zij kwam
4. zij kwamte

Wat is de verleden tijd?

1. jullie werkden
2. jullie warkten
3. jullie werkten
4. jullie werken

Wat is de verleden tijd?

1. ik kocht
2. ik kochd
3. ik koopte
4. ik koop

Wat is de verleden tijd?

1. Marie ziette
2. Marie ziet
3. Marie zagt
4. Marie zag

Wat is de verleden tijd?

1. jij gaat
2. jij ging
3. jij gaatte
4. jij gingt

Wat is de verleden tijd?

1. wij reisten
2. wij reizden
3. wij reisden
4. wij reizten